Door op te nemen hoe snel de vlek tevoorschijn kwam kon Don schatten dat de rotatieperiode van de Zwerver zes uur was — zijn ‘dag’ was maar een kwart van die van de aarde. En hij roteerde in dezelfde richting als hij en de maan in hun twee-uursbanen — de oppervlakte van de planeet volgde, maar raakte snel achter.
De groenachtige gloeiplekken op de nachtzijde van de Zwerver schenen zich op de dagzijde niet te herhalen — misschien was het een soort lichtgevendheid die alleen in het donker zichtbaar was. Evenmin was er voor zover hij kon herinneren iets te zien geweest van het verschil tussen de gele en de paarse gebieden op de nachtelijke zijde — kennelijk was er zonlicht voor nodig.
Ruim de helft van de grote gele vlek werd in beslag genomen door de schaduw van de maan — inktzwart en onmiskenbaar elliptisch, en steeds elliptischer. Toen hij het bestudeerde merkte Don op dat een spookachtig bleekgroene cirkel over de voorste rand begon binnen te dringen — blijkbaar draaiden de groene plekken mee, maar waren ze onzichtbaar in het zonlicht.
Hij werd plotseling getroffen door het vreemde van de situatie waarin hij zich bevond — een mug tussen een zwarte pruim en een roze grapefruit, en alle drie cirkelden lustig rond.
Hij stelde zich voor dat hij, als kleine jongen, in de keuken van de boerderij in Minnesota stond. Het duister van de vroege avond verdrong zich voor het raam, en hij, Donnie, zei: ‘Ma, ik heb een diep, zwart gat in de bossen gevonden, en ik weet dat het helemaal tot aan de andere kant van de wereld doorloopt omdat ik in de bodem een ster zag twinkelen. Toen werd ik bang en Ma, dat zul je niet geloven, maar toen ik terugrende zag ik achter de schuur een grote gele en paarse planeet!’
Hij schudde de pseudoherinnering van zich af. Hoe vreemd deze situatie ook mocht zijn, als hij niet een maand op de maan had gewoond en er nu een ruimteschip doorheen had gestuurd zou het nog veel vreemder zijn geweest.
Hij verplaatste zijn aandacht naar de witte draden die van de maan afhingen. Hij liet het schip zwenken om met zijn ogen hun boog tegen de sterren te kunnen volgen. Aanvankelijk liepen ze uit elkaar, verderop kwamen ze weer samen voor ze over de noordelijke violette horizon van de Zwerver verdwenen.
In ieder geval, als de witte draden op de een of andere manier de maan met de Zwerver verbonden, dan leek het logisch dat ze aan een pool van de laatste waren gebonden. Als ze bevestigd waren aan een punt op de evenaar van de Zwerver zouden ze uitgerekt worden en breken, of zich om de Zwerver kronkelen, aangezien de baan van de maan drie maal sneller was dan de rotatietijd van de planeet.
Aan elkaar gebonden! Eromheen gewonden! In zijn gedachten beschouwde hij ze al als echte draden, alsof de Zwerver en de maan twee kerstballen waren.
Toch moesten de witte draden iets dergelijks zijn.
Hij ging hun verloop naar de maan toe na. De Baba Yaga liep nu voor de maan uit, maar bevond zich nog in haar schaduw omdat ze beide weer achter de Zwerver begonnen te verdwijnen — de zwarte dag-en-nacht-lijn die hij voor het eerst door de spleet in de maan had gezien was alweer in zicht, en sneed de violette horizon af.
De plaats op de maan waar het om ging was nu dus weer in schaduw. Het oppervlak was mat als brons en ziedde. Hij pakte een verrekijker met een groot objectief en stelde hem nauwkeurig in.
In de kokende bodem van de maan zaten een tiental reusachtige, kegelvormige kuilen, waarvan de binnenwanden met de klok mee in de rondte tolden, alsof het draaikolken in de verbrijzelende rots waren.
Elk van de slanke witte draden, die donkerbruin werden waar ze in de maanschaduw kwamen, liep tot op de bodem van een van de kolkende kuilen en draaide daar mee in een kleine cirkel. Naar hun rusteloze wortels toe werden de draden iets dikker. Ze leken op windhozen of wervelstormen.
Rond elke kuil bevonden zich drie of vier helder paarse of gele plekken. Hij had een of twee van zulke plekken langs de draden gezien. Het kwam bij hem op dat het grote ruimteschepen konden zijn, vermoedelijk afkomstig van de Zwerver, en mogelijk genereerden ze gravitatie- of momentumvelden van een of ander soort.
Want de conclusie die kon worden getrokken uit de draaikolken en de daarin hangende draden was glashelder: Op de een of andere manier werd het materiaal van de maan, in de vorm van stof en grint en misschien grotere blokken, opgezogen en met een bocht door de open ruimte naar de Noordpool van de Zwerver getransporteerd.
* * *
Arab en Pepe en High stonden aan de oever van de Hudson en deelden een stick, gereed om hem in het bleke, olieachtige water te snipperen als er iemand mocht komen.
Maar er kwam geen mens. De stad was vreemd stil, zelfs voor zes uur ’s morgens. Daarom gooide High de peuk van een centimeter weg, en Arab stak een nieuwe aan, en ze lieten hem rondgaan.
Hun komst bij de rivier was een anticlimax geweest. Er was in het westen niets te bekennen, behalve een bleke lucht en verre pieren en Edgewater en de zuidelijke punt van de Palisades.
‘Ze is gewoon maar verdwenen,’ besliste High. ‘Misschien net ondergegaan.’ Hij lachte. Hij keek de andere kant op. ‘Wat denkt u, Generaal?’
‘Hoge waterstand, Admiraal,’ oordeelde Arab fronsend, terwijl hij een derde stick aanstak.
‘Dat is waar,’ stemde High in. ‘Kijk maar hoe het over dat dok spoelt!’
‘Dat is geen dok,’ protesteerde Arab minachtend. ‘Dat is een gezonken boot.’
‘En toch is het water al drie meter gestegen sinds we hier kwamen.’
‘Jij bent gek!’
‘Ik weet waar ze heen is,’ riep Pepe opeens. ‘Dat grote paarse en gouden ding is een amfibiedinges — een ballon annex onderzeeboot! Ze is ondergedoken. Daarom is de rivier zo hoog — zij drukt het water omhoog. Ze zit daar beneden te loeren en te wachten, te gloeien in de natte duisternis.’ Toen de anderen huiverden van de verrukkelijke angst die deze gedachte opriep, sloeg Pepe zijn uitgespreide handen tegen zijn wangen en riep weer: ‘Nee wacht — dat is ze niet! Het is een bevroren atoomontploffing. Eerst laten ze hem ontploffen en dan bevriezen ze hem. Ze drijft rond als een bolbliksem, eerst op de rivier, en dan eronder. Als ze ontvriest gaat de hele stad whamm! Kijk daar!’
Aan de overkant van de rivier glinsterde de rode zon in de rijen ramen, zo laag dat ze een onderdeel van het water leken te vormen. Plotseling werd de ingebeelde angst voor allen schrikbarend echt — de plotselinge angst waartegen geen enkele marihuanaroker zich volledig kan beschermen.
‘Kom mee!’ schreeuwde Arab op een fluistertoon.
Ze draaiden zich om en renden terug naar Harlem.
* * *
Jake Lesher trok zijn lippen op terwijl hij naar de uitdunnende menigte keek. Naarmate de Zwerver daalde en het grijze morgenlicht binnensijpelde was de opwinding uit Times Square weggeëbd. Het puin van de aardbeving zag er nu alleen nog maar rommelig en zanderig uit — een zoveelste sloopproject.
Ongelovig, alsof het iets uit een extravagante musical was geweest, herinnerde hij zich Sals liedje en de stampende menigte onder de reusachtige violette-en-amberen schijnwerper. Toen ontspanden zijn lippen en zijn ogen werden iets groter maar hielden op met kijken, omdat de randen van zijn verbeelding licht werden beroerd door de eerste ranken van een droom — of een plan, want in Jakes wereld grensden die twee aan elkaar.
Onverwacht gleed van achter hem Sally’s arm door de zijne. Toen ze hem omdraaide fluisterde ze vlug in zijn oor: ‘Kom mee, laten we hier weggaan voordat die andere vlotte jongens mij vinden. Het is maar vier blokken verder.’
‘Je moet me niet op die manier laten schrikken, Sal,’ klaagde Jake. ‘Ik was net een geldmakend idee aan het krijgen. Waarheen?’
Читать дальше