‘Dat kun je wel aan mij overlaten,’ zei Renners Splinter.
Het han^ardek werd doorgaans luchtledig gehouden. De luiken waren zó groot, dat een zekere lekkage niet te vermijden viel. Straks zou Cargill erop toezien dat het hangardek onder druk gebracht werd; maar voor het ogenblik voerden hij en Sinclair hun inspectie in een vacuüm uit.
Alles leek in orde en niets scheen van zijn plaats te zijn toen ze binnenkwamen. ‘Goed,’ zei Cargill. ‘Waar zou jij aan knoeien als je een miniatuurtje was?’
‘Ik zou de sloepen aan de rromp bevestigen en ’t hangarrdek als brrandstoftank gebrruiken.’
‘Zulke schepen bestaan er inderdaad. Het zou anders wel ’n heel karwei zijn voor zo’n zwerm Kaboutertjes.’ Cargill liep naar voren en stapte op de hangarluiken. Hij wist eigenlijk zelf niet wat hij zocht, en ook was hij er niet zeker van waarom hij omlaag keek naar de vloer onder zijn voeten. Het duurde een ogenblik voordat hij zich realiseerde dat er iets niet in de haak was.
De spleet die de twee enorme rechthoekige luiken van elkaar scheidde… was er niet.
Stomverbaasd keek Cargill om zich heen. Er was niets te zien. De luiken waren thans één geheel met de romp. De motoren die het scharnierende mechanisme van de luiken bedienden en die elk verscheidene tonnen wogen, waren verdwenen. ‘Sandy?’
‘Jae?’
‘Waar zijn de luiken gebleven?’
‘Maarr man, je staat errop, stomme — allemachtig, ik kan m’n ogen nie geloven.’
‘Ze hebben alles dichtgelast. Waaróm? Hóé? Hoe hebben ze het klaargespeeld in een luchtledige ruimte te werken?’
Sinclair holde terug naar de luchtsluis. Het bedieningspaneel van de luchtsluisdeur — ‘De Verrklikkerrlampjes staan op grroen,’ zei Sinclair. ‘Alles is in orrde, voor zoverr zij weten tenminste. Als de Kabouterrtjes instrrumenten kunnen bedotten, kunnen ze ’t hangarrdek ook onderr drruk gehad hebben tot vlak voorr wij hierr kwamen.’
‘Probeer de luiken eens.’ Cargill zwaaide zich omhoog op een van de intrekbare steunbinten.
‘Volgens de instrrumenten gaan de luiken nu open. Nog steeds… Ja. Nu zijn ze helemaal open.’ Sinclair draaide zich om. Niets te zien. Een reusachtig stuk beige vloer, al even solide als de rest van de romp. Hij hoorde Cargill vloeken. Hij zag Cargill van de grote intrekbare stut afspringen en neerkomen op wat eens een hangarluik geweest was. En hij zag Cargill door dat luik heen vallen alsof het de waterspiegel van een vijver was.
Ze hadden Cargill uit het Langston-veld moeten opvissen. Hij zat tot aan zijn borst in vormeloos zwart drijfzand en zonk langzaam weg. Zijn benen waren ijskoud en zijn hart klopte slechts heel traag. Het Veld absorbeerde alle beweging.
‘Ik had mijn hoofd erin moeten steken,’ zei hij toen hij weer bijkwam. ‘Dat staat in alle handboeken. Om mijn hersens te laten inslapen voordat mijn hart langzamer begon te kloppen. Maar God nog aan toe! Ik kreeg geen tijd om na te denken!’
‘Wat gebeurrde err?’ vroeg Sinclair.
Cargill deed zijn mond open, sloot hem weer en deed hem toen weer open. Hij slaagde erin overeind te gaan zitten. ‘Met geen woorden te beschrijven. Het was een soort godswonder. Het was net alsof ik op water liep, en toen werd het vermogen voor heilige te spelen me ineens afgepakt. Sandy, het was werkelijk onvoorstelbaar.’ ’t Zag d’rr ’n beetje vrreemd uit, óók.’
‘Dat zal best. Je ziet zeker wel wat ze gedaan hebben, hè? De kleine rotzakken zijn bezig geweest de MacArthur te verbouwen! De luiken zijn er nog steeds, maar nu kunnen de sloepen er dwars doorheen. In een noodsituatie hoef je het hangardek niets eens luchtledig te maken.’
‘Ik ga ’t de kap’tein zeggen,’ zei Sinclair. Hij draaide zich om naar de intercom.
‘Waar hebben ze zich verdomme verborgen gehouden?’ vroeg Cargill zich hardop af. De matrozen van de machinekamer die hem eruit getrokken hadden, staarden wezenloos voor zich uit. Sinclair eveneens. ‘Waar? Waar hebben we verzuimd te kijken?’
Zijn benen voelden nog steeds ijskoud aan. Hij masseerde ze. Op het beeldscherm kon hij Rod Blaines pijnlijk vertrokken gezicht zien. Moeizaam kwam Cargill op de been. Terwijl hij dat deed, begonnen er door het hele schip alarmsignalen te toeteren. ‘ATTENTIE, ALARMTOESTAND, INDRINGERS, ALLE GEVUCIITSPERSONEEL: PANTSERKLEDING AANTREKKEN. MARINIERS: ONMIDDELLIJK MELDEN OP HET HANGARDEK MET HANDVUURWAPENS EN IN GEVEC1ITSPANTSERKLEDING.’
‘De kanonnen!’ schreeuwde Cargill eensklaps.
‘Wablief?’ zei Sinclair. Vanaf het beeldscherm keek Blaines gezicht nu naar de eerste officier.
‘De kanonnen, schipper! We hebben nooit in de kanonnen gekeken. Verdomme, wat ben ik een stomme idioot geweest. Heeft iemand ooit aan de kanonnen gedacht?’
‘Zou kunnen,’ beaamde Sinclair. ‘Kap’tein, ik verrzoek u de frretten hierrheen te laten brrengen.’
‘Hoeft al niet meer, opper,’ zei Blaine. ‘Daar heb ik al naar laten kijken. Er zit een gat in hun kooi.’
‘Godverdomme,’ zei Cargill. Hij zei het eerbiedig. ‘De duivel zal ze halen, de krengen.’ Hij draaide zich om naar de Mariniers die in een zwerm het hangardek op kwamen hollen. ‘Volg me.’ Hij was niet van plan de miniatuurtjes nog langer als ontsnapte huisdiertjes of als ongedierte te behandelen. Van nu af aan waren het vijandelijke indringers.
Ze renden naar het voorschip naar de dichtstbijzijnde geschutskoepel.
Een dienstdoende matroos sprong geschrokken van zijn stoel op toen «Ie eerste officier, de hoofdmachinist en een sectie in pantserkleding K’
‘.loken Mariniers zich zijn bedieningskamer binnenpersten. Cargill staarde naar het instrumentenbord. Alles scheen normaal. Met een oprecht gevoel van angst aarzelde hij alvorens het inspectieluikje te openen.
De lenzen en de instelringen waren uit Batterij Nummer Drie verdwenen. Daarbinnen krioelde het van de Kaboutertjes. Vol afschuw sprong Cargill achteruit — en een dunne straal laservuur spatte tegen zijn pantserkleding. Hij vloekte, griste de dichtstbijzijnde Marinier een cilinder met cifogeen uit de handen en ramde die in de opening. Het bleek niet nodig het kraantje open te draaien; hij voelde de cilinder heet worden in zijn hand toen een laserstraal er dwars doorheen en rakelings langs hem flitste. Toen het gesis van het ontsnappende gas ophield, was hij omringd door een gele mist.
Het inwendige van Batterij Nummer Drie was propvol dode miniatuurtjes en smerig van de afgekloven botjes. Overal lagen skeletten van ratten, fragmenten van elektronische apparatuur, oude laarzen — en dode Kaboutertjes.
‘Ze hielden er hier binnen een soort veestapel van ratten op na,’ riep Cargill. ‘Maar toen begon hun aantal zo uit de hand te lopen dat er niet genoeg ratten meer waren en hebben ze ze allemaal opgegeten. Daarna zijn ze elkaar gaan opeten —’
‘Hoe zal ’t err met de andrre batterrijen voorrstaan?’ vroeg Sinclair zich af. ‘We hebben geen tijd te verrliezen.’
Buiten op de gang klonk een schreeuw. De matroos die door hun komst van zijn post verdreven was, sloeg tegen het dek. Op zijn heup verscheen een helderrode vlek. ‘In de ventilatieschacht,’ schreeuwde hij. Een korporaal der Mariniers rukte aan het rooster. Plotseling sloeg er rook uit zijn pantserkleding en hij sprong achteruit. ‘Hij heeft me geraakt, bij God!’ Hij staarde ongelovig naar een keurig rond gaatje in zijn schouder, terwijl drie andere Mariniers met laserpistolen op een snel verdwijnende gedaante vuurden. Van ergens anders in het schip drong het geluid van een alarmsignaal tot hen door. Cargill griste de hoorn van een intercom naar zich toe. ‘Schipper —’
‘Ik weet het,’ zei Blaine, nog voordat hij verder iets had kunnen zeggen. ‘Ik weet niet wat jullie gedaan hebben, maar wat het ook was, het heeft ze door het hele schip overal in beroering gebracht. Er is op dit ogenblik wel een dozijn vuurgevechten aan de gang.’
Читать дальше