‘Een Arbeider,’ antwoordde Sally’s Splinter. ‘Een Kruier. Niet bijster intelligent…’
Er was nog een ander wezen, en Renner rekte zich uit om het beter te kunnen zien, want het had een vacht van een roestbruine kleur, die eruitzag alsof hij in bloed gedrenkt was. Het was van dezelfde afmetingen als zijn eigen Splinter, maar had een kleiner hoofd. Toen het een soepel gebaar maakte met een stel opgestoken rechterhanden zag Renner vingers die zo lang en fijngebouwd waren, dat ze hem aan de poten van amazonespinnen deden denken. Hij raakte de schouder van zijn Fyunch(klik) aan en wees. ‘En dat daar?’
‘Een Arts. Een Emm Dee,’ zei Renners Splinter. ‘We zijn een gedifferentieerd ras, zoals je inmiddels misschien wel begrepen hebt. Ze zijn zogezegd allemaal aan elkaar verwant…’
Ja. En die Witten?’
‘Dat zijn gevers van bevelen. Er was er ook een aan boord van ons schip zoals je vast wel zult weten.’
‘Ja, we vermoedden zo iets.’ Dat wil zeggen, de Tsaar had dat vermoed. Waar zou hij nog méér gelijk in krijgen? ‘Wat vind je van onze architectuur?’
‘Lelijk. Industrieel-afzichtelijk,’ zei Renner. ‘Ik wist dat jullie opvattingen over schoonheid anders zouden zijn dan die van ons, maar vertel me eens eerlijk. Houden jullie er überhaupt een gevoel voor schoonheid op na?’
‘Kom, laat ik niets voor je verborgen houden. Dat doen we wel degelijk maar op een andere manier dan jullie. En ik begrijp nog steeds niet wat jullie eigenlijk in die booggewelven en zuilen zien —’
‘Freudiaanse symboliek,’ zei Renner gedecideerd. Sally snoof. ‘Dat zegt Horvaths Fyunch(klik) ook steeds, maar ik heb er nog nooit een steekhoudende verklaring voor gehoord,’ zei Renners Splinter. ‘Maar wat vinden jullie inmiddels van jullie vervoermiddelen?’ De limousines verschilden radicaal van de tweezittertjes die langs hen heen zoefden. En ook waren die tweezittertjes geen van alle aan elkaar gelijk — blijkbaar hadden de Splinters de voordelen van standaardisatie nog niet ontdekt. Maar alle andere vehikels die ze gezien hadden waren heel klein, als een paar met elkaar verbonden motorfietsen, terwijl de menselijke bezoekers vervoerd werden in lage, gestroomlijnde voertuigen waarvan de zachte welvingen glanzend gepoetst waren. ‘Ze zijn prachtig,’ zei Sally. ‘Hebben jullie die speciaal voor ons ontworpen?’
‘Ja,’ antwoordde haar Splinter. ‘Hebben we een en ander goed geraden?’
‘Ze zijn eenvoudig volmaakt. We voelen ons erg gevleid,’ zei Sally. ‘Jullie moeten hier heel wat kosten aan besteed… hebben…’ Haar stem stierf weg. Renner draaide zich om om te zien waar ze naar keek, en de adem stokte hem in de keel.
Zulke kastelen hadden op Aarde wel bestaan in de Tiroolse Alpen. Ze waren er nog steeds trouwens, want er waren nooit bommen op gevallen, maar Renner had er uitsluitend imitaties van gezien op andere werelden. En nu stond daar te midden van de vierkante gebouwen van de Splinterstad een sierlijk sprookjeskasteel, compleet met ranke torens. Aan een van de hoeken reikte een minaret, omgeven door een klein balkon, naar de hemel.
‘Wat is dit in hemelsnaam voor een gebouw?’ vroeg Renner.
Het was Sally’s Splinter die hem antwoordde. ‘Hier logeren jullie. De luchtdruk in het gebouw is die waaraan jullie gewend zijn. Verder staat het gebouw geheel op zichzelf en voorziet het in al jullie behoeften, met inbegrip van een garage en wagens voor jullie gemak.’
Het was Horace Bury die de bewonderende stilte verbrak. ‘Jullie zijn buitengewoon indrukwekkende gastheren.’
Van het begin af aan noemden ze het ‘het Kasteel’. Het leed geen twijfel dat het speciaal voor hen ontworpen en gebouwd was. Het was groot genoeg voor een stuk of dertig mensen. De schoonheid en de luxe ervan waren in de traditie van Sparta — zij het met hier en daar een paar wanklanken.
Whitbread, Staley, Sally, dr. Hardy en dr. Horvath — stuk voor stuk kenden ze hun manieren. Ze hielden de lachbuien die ze in zich op voelden komen stevig in bedwang, toen hun Fyunch(klik)ken hun hun respectieve kamers lieten zien. De Ruimtematrozen Eerste Klasse, Jackson en Weiss, waren zo onder de indruk dat ze met stomheid geslagen waren, en ze wachtten zich er trouwens wel voor domme dingen te zeggen. Waar Horace Bury vandaan kwam hield men er strenge tradities van gastvrijheid op na; afgezien daarvan was hij trouwens gewend alle gebruiken vreemd te vinden, behalve die op Levant. Maar het volk waaruit Renner voortgekomen was stelde eerlijkheid op prijs, en eerlijkheid, had hij geleerd, maakte het leven gemakkelijker voor iedereen. Behalve bij de Marine. Bij de Marine had hij geleerd zijn mond te houden. Maar gelukkig hield zijn Fyunch(klik) er net zulke opvattingen op na als hij.
Hij keek het hem toegewezen appartement rond. Een dubbel bed, een toilettafel, een grote klerenkast, een sofa en een salontafeltje. Het geheel deed vaag denken aan de reisfilms, die hij de Splinters had laten zien. Het vertrek was vijfmaal zo groot als zijn kajuit aan boord van de MacArthur.
‘Armslag,’ zei hij met grote voldoening. Hij snoof eens. Er viel niets te ruiken. ‘Jullie weten de lucht van jullie planeet bijzonder goed te filtreren.’
‘Dank je. Maar wat die armslag betreft Renners Splinter bewoog al haar armen tegelijk op en neer, ‘die zouden wij harder nodig moeten hebben dan jullie, maar toch is dat niet het geval.’ Het grote venster reikte van de vloer tot aan het plafond, en van wand tot wand. Boven hem uit torende de stad; de meeste gebouwen binnen zijn gezichtsveld waren hoger dan het Kasteel. Renner kwam tot de ontdekking dat hij een lange straat uitkeek naar een schitterende zonsondergang, die alle schakeringen van de kleur rood bezat. Op het voetgangersniveau boven de straat spoedde zich een menigte gekleurde schimmen voort, hoofdzakelijk Roden en Bruinen, maar er waren ook veel Witten tussen. Hij keek er een poosje naar en wendde zich toen van het venster af.
Bij het hoofdeind van zijn bed zag hij een kleine nis. Hij keek naar binnen. De nis bevatte een soort toilettafel en twee vreemd uitziende stukken meubilair die Renner herkende. Ze leken op hetgeen die Bruine met het bed in Crawfords hut gedaan had. ‘Twee?’ vroeg hij.
‘We krijgen ook nog een Bruine toegewezen.’
‘Ik ga jou eens een nieuw woord leren. Het heet “privacy”. En het heeft betrekking op de menselijke behoefte —’
‘We wéten wat privacy betekent.’ Toen scheen er plotseling iets tot de Splinter door te dringen. ‘Je wilt toch zeker niet zeggen dat dat ook van toepassing dient te zijn tussen een man en zijn Fyunch(klik)!’ Renner knikte doodernstig.
‘Maar… maar… Renner, heb je dan geen respect voor tradities?’
Ik weet het niet. Wat vind jij?’
‘Nee, verdomme, dat heb je niet. Goed dan, Renner. We zullen daar een deur laten aanbrengen. Met een slot, soms?’
‘Ja. En ik zou eraan toe willen voegen dat de anderen er waarschijnlijk net zo over denken, ook al zeggen ze dat misschien niet.’ Het bed, de sofa en het tafeltje vertoonden geen van de bekende wijzigingen, die hij zo langzamerhand van Splinters was gaan verwachten. De matras was een beetje te hard, maar wat gaf dat. Renner wierp een blik in de badkamer, en prompt schaterde hij het uit. Het toilet was een vrije-valtoilet, dat behoudens enkele veranderingen veel aan die aan boord van de sloep deed denken; het had een gouden spoelknop, die besneden was tot iets dat op een hondekop leek. En de badkuip was… vreemd, op zijn zachtst gezegd. ‘Die badkuip moet ik beslist eens proberen,’ zei Renner. ‘Laat me weten wat je ervan denkt. We hebben weliswaar een aantal beelden van badkuipen in je reisfilms gezien, maar die zagen er belachelijk uit, jullie anatomie in aanmerking genomen.’
Dat klopt. Nog niemand heeft ooit een fatsoenlijke badkuip weten te ontwerpen. Er kwamen geen toiletten in die films voor, is ’t wel?’
Читать дальше