‘Dat zou tegen alle principes van de evolutie indruisen,’ zei de nerveuze Splinter. ‘Een voor de voortplanting alleen overgebleven individu móét zich altijd voortplanten; het draagt immers de genen voor de volgende generatie bij zich. Hoe kan dat dan?’
‘Het zijn vreemde wezens. Vergeet niet dat het vreemde wezens zijn,’ zei Whitbreads Splinter.
‘We moeten erachter zien te komen. Kies een van jullie uit, formuleer jullie vraag, en kies dan het menswezen uit aan wie je die vraag wilt stellen. En de rest van jullie dient dit onderwerp te vermijden, tenzij een van de vreemde wezens het zelf ter sprake brengt.’
‘Ik vind dat we niets voor hen verborgen moeten houden.’ De zenuwachtige Splinter wreef weer over het midden van haar gezicht, alsof ze daaruit geruststelling meende te kunnen putten. ‘Ze zijn anders dan wij. Misschien zijn ze de beste kans die we ooit gehad hebben. Met hun hulp zullen we er misschien in kunnen slagen het eeuwenoude patroon van de Cyclussen te verbreken.’
De Meester gaf blijk van verbazing. ‘Je zult dit uitermate belangrijke verschil tussen de menswezens en onszelf voor hen verborgen houden. Ze zullen het niet te weten komen.’
‘En ik zeg dat het verkeerd is!’ riep de andere Splinter uit. ‘Luister naar me! Ze houden er hun eigen methoden op na — ze weten altijd alle problemen op te lossen —’ De anderen kwamen op haar af. ‘Nee, luister! Luisteren jullie toch naar me!’
‘Gekke Gerrit is weer aan het werk,’ zei de Meester met iets van verbazing in haar stem. ‘Sluit haar op, maar verschaf haar het nodige comfort. We zullen haar kennis nog nodig hebben. En er dient geen opvolgster aan haar Fyunch(klik) toegewezen te worden, want de inspanning heeft haar krankzinnig gemaakt.’
Blaine liet de sloep de MacArthur voorgaan naar Splinter Alpha, met een acceleratie van nul komma achtenzeventig gee. Hij was er zich intens van bewust dat de MacArthur een vreemd oorlogsschip was dat het vermogen bezat de halve Splinterplaneet te verwoesten, en hij wilde er maar liever niet aan denken wat voor wapens er op dit moment misschien allemaal op haar gericht werden door zich niet op hun gemak voelende Splinters. Hij wilde het ambassadeursschip eerst laten aankomen — niet dat het veel uitmaken zou, maar je kon nooit weten. De sloep was nu nagenoeg onbewoond. Het wetenschappelijk personeel was terug aan boord van de MacArthur, bezig met het invoeren van eindeloze hoeveelheden gegevens in de computer, met verifiëren en coderen en met verslag uit te brengen over hun bevindingen aan de Kapitein, die een en ander vervolgens weer doorgaf aan de Lenin. Ze hadden natuurlijk ook rechtstreeks verslag kunnen uitbrengen, maar het bekleden van de hogere rangen brengt nu eenmaal vele voorrechten met zich mee. De dineetjes en bridgeavondjes aan boord van de MacArthur kregen weldra het karakter van groepsdiscussies.
Iedereen maakte zich zorgen over de bruine mineralenzoekster. Ze ging steeds meer achteruit en van het door de Splinters verstrekte voedsel at ze al even weinig als ze van de levensmiddelen uit de voorraden van de MacArthur gedaan had. Het was frustrerend, en dokter Blevins nam een eindeloze reeks proeven, maar allemaal zonder resultaat. Toch waren de miniatuurtjes dik en vruchtbaar geworden gedurende de tijd dat ze aan boord van de MacArthur vrij spel hadden gehad, en dus vroeg Blevins zich af of ze misschien onvermoede stoffen als voedsel tot zich genomen hadden, zoals de brandstof van raketten of het isolerende omhulsel van kabels. Hij zette haar een verscheidenheid van de gekste substanties voor, maar het gezichtsvermogen van de Bruine nam af, haar vacht viel bij plukken tegelijk uit en ze jankte maar. Op een dag hield ze helemaal op met eten. En de volgende dag was ze dood.
Horvath was buiten zichzelf van woede.
Het leek Blaine gepast het ambassadeursschip op te roepen. De vriendelijk grijnzende Bruin-en-wit-gestreepte die op het beeldscherm verscheen kon alleen maar Horvaths Splinter zijn, hoewel Blaine niet zou hebben kunnen zeggen hoe hij dat wist. ‘Is mijn Fyunch(klik) beschikbaar?’ vroeg Rod. Horvaths Splinter gaf hem een onbehaaglijk gevoel. ‘Ik vrees van niet, kapitein.’
‘Ook goed. Ik wilde alleen maar even berichten dat de Bruine die bij ons aan boord verbleef gestorven is. Ik weet niet hoeveel dit voor jullie betekent, maar we hebben ons best gedaan. De hele wetenschappelijke staf van de MacArthur heeft zich alle moeite getroost om te trachten haar te genezen.’
‘Daarvan ben ik overtuigd, kapitein. Maar het hindert niet. Mogen wij het lijk hebben?’
Rod dacht een ogenblik na. ‘Ik vrees van niet.’ Hij had er geen idee van wat voor informatie de Splinters zouden kunnen opdoen van het lijk van een buitenaards wezen dat zich van alle communicatie onthouden had toen ze nog leefde; maar misschien begon hij al iets van Kutu-zov te leren. Minuscule tatoeëringen onder de vacht misschien…? En waarom waren de Splinters zo weinig begaan met het lot van die Bruine? Maar dat was iets dat hij hun beslist niet kon vragen. Het beste was maar er dankbaar voor te zijn dat het hun zo weinig kon schelen. ‘Doe maar de groeten aan mijn Fyunch(klik).’
‘Ook ik heb slecht nieuws,’ zei Horvaths Splinter. ‘Kapitein, u hébt geen Fyunch(klik) meer. Ze is krankzinnig geworden.’
‘Wat?’ Rod was hierdoor meer getroffen dan hij voor mogelijk gehouden zou hebben. ‘Krankzinnig? Waaróm? Hoe komt dat?’
‘Kapitein, ik denk niet dat u zich voor kunt stellen wat een inspanning het voor haar geweest is. Er zijn Splinters die bevelen geven, en er zijn Splinters die gereedschappen vervaardigen en repareren. Wij zijn geen van beide: wij hebben slechts een communicerende taak. Het is geen inspanning voor ons, ons te vereenzelvigen met een gever van bevelen, maar met een gever van bevelen die van een vreemd ras is? Dat was te veel voor haar. Ze — Hoe zal ik het zeggen? Muiterij. Jullie woord daarvoor is muiterij. Wij hebben er geen woord voor. Ze is veilig opgeborgen onder toezicht en ze maakt het verder goed, maar het is beter voor haar dat ze nooit meer met vreemde wezens spreekt.’
‘Dank je,’ zei Rod. Het vriendelijk grijnzende beeld vervaagde, en toen het van het beeldscherm verdwenen was bleef hij nog wel vijf minuten lang roerloos zitten. Ten slotte zuchtte hij en begon een aantal rapporten te dicteren, bestemd voor de Lenin. Hij werkte geheel alleen en het was alsof hij een stuk van hemzelf verloren had en erop wachtte dat het terugkeren zou.
Deel III
Kennismaking met Gekke Gerrit
SPLINTER ALPHA: In begrensde mate bewoonbare planeet in de Trans-Kolenzak-Sector. De primaire zon is een gele dwergster van het type G2, die zich op ongeveer 10 parsecs afstand van de hoofdplaneet van deze sector, Nieuw-Caledonië, bevindt. Wordt gewoonlijk de Splinter in Murchesons Oog genoemd (zie aldaar) , of ook de Splinter. Massa: 0,91 maal Sol. Helderheid: 0,78 maal Sol.
Splinter Alpha bezit een giftige atmosfeer, die geademd kan worden met behulp van commerciële filters, of de standaardfilters zoals die door de Marine verstrekt worden. Beslist niet geschikt voor hartpatiënten of mensen met emfyseem. Zuurstof: 16 procent. Stikstof: 79,4 procent. Kooldioxyde: 2,9 procent. Helium: 1 procent. Koolwaterstofverbindingen, met inbegrip van ketonen: 0,7 procent. Zwaartekracht aan de oppervlakte: 0,780 maal standaard. De planetaire straal is 0,84 maal en de massa 0,57 maal de Aardstandaard; een planeet van normale dichtheid. Omlooptijd: 0,937 stand aard jaren, ofte wel 8750,005 uren.
De planeet heeft een inclinatie van 18 graden bij een halve hoofdas van 0,93 AE (137 miljoen kilometer). Er heersen lage temperaturen; de polen zijn onbewoonbaar en met ijs bedekt. De equatoriale en tropische zones variëren van gematigd tot heet. De plaatselijke dag is gelijk aan 27,33 uren.
Читать дальше