Toen de Splinters niet meteen antwoordden zei Jonathon: ‘De biologen hebben van alles geprobeerd. Ander voedsel, een analyse van haar spijsverteringsenzymen, röntgenfoto’s om te kijken of ze soms een tumor had. Ze hebben zelfs de atmosfeer in haar kajuit veranderd totdat die precies gelijk waf, aan dit van jullie planeet. Maar niets helpt. Ze is ongelukkig, ze jankt en komt nauwelijks meer overeind. Ze wordt steeds magerder en haar haar valt uit.’
De stem van Whitbreads Splinter klonk eensklaps vreemd dof en toonloos. ‘Jullie hebben er dus geen idee van wat haar mankeert?’
‘Nee,’ zei Whitbread.
Het was vreemd en verontrustend, zoals’ de Splinters hen aankeken. Ineens waren ze weer volkomen aan elkaar gelijk, zoals ze daar zweefden in een half gehurkte houding, zich vasthoudend aan voor dat doel aan de wanden bevestigde uitsteeksels: diezelfde houding, diezelfde tekening in hun vacht eri diezelfde flauwe glimlachjes. Van hun individuele identiteit viel nu niets te bespeuren. Maar misschien hadden ze zich die inderdaad alleen maar aangemeten.
‘We zullen jullie wat voedsel meegeven,’ zei Potters Splinter eensklaps, ’t Kan zijn dat ge ’t bij ’t rrechte eind hebt, en dat ’t inderdaad aan ’n verrkeerrd dieet ligt.’ De beide Splinters lieten hen even alleen. Na enkele ogenblikken keerde Whitbreads Splinter terug met een drukzak die graankorrels, wat vruchten ter grootte van pruimen, en een stuk rauw vlees bevatte. ‘Kook het vlees, week de graankorrels, en geef haar de vruchten rauw,’ zei ze. ‘En controleer de ionisatie van de atmosfeer in haar kajuit.’ En met die woorden duwde ze hen naar de luchtsluis.
De jongens klommen op een open scooter en aanvaardden de terugreis naar de sloep. Na enkele ogenblikken zei Potter: ‘Wat gedrroegen ze zich ineens vreemd. Ik kan d’rr niks aan doen, maarr ’k geloof dat d’rr zojuist iets belangrrijks voorrgevallen is.’
‘Ja.’
‘Wat zou ’t zijn?’
‘Misschien denken ze wel dat we die Bruine slecht behandeld hebben. Of misschien vragen ze zich af waarom we haar niet bij hen brengen. Of misschien is het precies andersom, en zijn ze onthutst omdat we ons zoveel moeite geven voor zo iets onbeduidends als een Bruine.’
‘En misschien waarr’n ze alleen maarr moe, en hebben we ’t ons verrbeeld.’ Potter stelde de stuwtrossen in werking om de sloep af te remmen.
‘Gavin. Kijk eens achter ons.’
‘Niet nu. Als gezagvoerrder van dit vehikel heb ik de verrantwoorrding ons veilig thuis te brrengen.’ Op zijn gemak bracht Potter de scooter langszij van de sloep en keek toen om.
Meer dan een dozijn Splinters was zoeven nog buiten hun schip aan het werk geweest. Dat de ondersteuning voor de transparante ruimten nog niet klaar was, was duidelijk te zien… maar toch stroomden de Splinters nu allemaal de luchtsluis van hun schip binnen.
De Bemiddelaars kwamen de doorzichtige leefruimte binnengestroomd, zachtjes tegen de wanden botsend in hun haast om voor elkaar opzij te gaan. Aan de meesten van hen was het op de een of andere manier te zien dat ze als Fyunch(klik)ken voor menswezens dienden. Ze hadden de neiging minder gebruik te maken van hun onderste rechterarmen. En ook hadden ze de neiging zich allemaal met hun hoofden in dezelfde richting te oriënteren.
De Meester had wit haar. De plukjes in haar oksels en in haar liesstreek waren lang en zijdeachtig, als de vacht van een angorakat. Toen ze allemaal verzameld waren wendde de Meester zich tot Whitbreads Splinter en zei: ‘Spreek.’
Whitbreads Splinter vertelde van het voorval met de cadetten. ‘En ik weet zeker dat ze het allemaal meenden,’ besloot ze haar verhaal. Tegen Potters Splinter zei de Meester: ‘Is dat ook jouw mening?’
‘Ja, absoluut.’
Er klonk wat paniekerig gefluister gedeeltelijk in diverse Splintertalen en gedeeltelijk in het Anglisch. Er kwam abrupt een eind aan toen de Meester vroeg: ‘En wat hebben jullie tegen hen gezegd?’
‘We hebben gezegd dat het heel goed mogelijk was dat de ziekte aan gebrekkige voeding te wijten was —’ Onder de Bemiddelaars ging een gechoqueerd, menselijk klinkend gelach op; alleen diegenen die nog geen Fyunch(klik)ken toegewezen hadden gekregen lachten niet. ‘- en we hebben ze voedsel meegegeven voor de Constructeur. Het zal niet helpen natuurlijk.’
‘En hadden ze niets door?’
‘Dat is moeilijk te zeggen. Wij zijn niet goed in rechtstreekse leugens. Dat is onze specialiteit niet,’ zei Potters Splinter.
Er verhief zich een geroezemoes van stemmen in de woonruimte. De Meester stond dit even toe. Toen nam ze opnieuw het woord. ‘Wat kan dit beduiden? Spreek daarover.’
Een van hen antwoordde. ‘Ze kunnen niet zo veel van ons verschillen. Ze voeren oorlogen. We hebben toespelingen opgevangen op het onbewoonbaar maken van hele planeten —’
Een van de anderen viel haar in de rede. Er was iets gracieus, iets menselijk-vrouwelijks, aan de manier waarop ze zich bewoog. Op de Meester maakte dit een nogal potsierlijke indruk. ‘We menen te weten, waarom menswezens vechten. Op onze planeet, en ook op de hunne houden de meeste dieren er een overgave-reflex op na, die een lid van een bepaalde soort ervan weerhoudt een ander lid te doden. Maar menswezens maken instinctief gebruik van wapens. Het heeft ten gevolge dat de overgave-reflex te langzaam werkt.’
‘Maar bij ons is dat ook eens het geval geweest,’ zei een derde. ‘De evolutie van de steriele Bemiddelaars heeft daar een eind aan gemaakt. Wil je soms zeggen dat menswezens geen Bemiddelaars hebben?’
‘Ze hebben niets,’ zei Sally Fowlers Splinter weer, ‘dat er speciaal voor gefokt is bemiddelend en onderhandelend op te treden tussen potentiële vijanden. Ze zijn overal amateurs in; tweederangs in alles wat ze doen. Ze laten amateurs voor zich onderhandelen. En wanneer de onderhandelingen mislukken, grijpen ze naar de wapens.’
‘Ook in het Meester spelen zijn het amateurs,’ zei er een. Nerveus wreef ze over het middengedeelte van haar gezicht. ‘Ze spelen om beurten Meester. In hun oorlogsschepen posteren ze “Mariniers” tussen het voorschip en het achterschip, voor het geval de menswezens in de achterste compartimenten zich meester zouden wensen te maken van het schip. En toch, wanneer Lenin spreekt gehoorzaamt kapitein Blaine alsof hij een Bruine was. Het is erg moeilijk,’ zei ze, ‘Fyunch(klik) voor iemand te zijn die nu eens wel, en dan weer niet een Meester is.’
‘Dat ben ik met je eens,’ zei Whitbreads Splinter. ‘De mijne is weliswaar geen Meester, maar ééns zal hij er een zijn.’
‘Onze Constructeur heeft geconstateerd dat er aan hun gereedschappen veel te verbeteren valt,’ zei een ander. ‘Verder is er momenteel geen categorie waarin dr. Hardy past —’
‘Ophouden daarmee,’ zei de Meester, en het rumoer verstomde. ‘Onze belangstelling gaat naar meer specifieke aangelegenheden uit. Wat zijn jullie te weten gekomen omtrent hun voortplantingsgewoonten?’
‘Daarover spreken ze niet met ons. Het zal moeilijk zijn daarachter te komen. En er schijnt slechts één vrouwelijk wezen aan boord te zijn.’
‘Eén vrouwelijk wezen?’
‘Voor zover wij hebben kunnen vaststellen.’
‘Zijn de anderen allemaal geslachtloos, of zijn de meesten van hen geslachtloos?’
‘Nee, dat zijn ze schijnbaar niet. Maar toch is het vrouwelijke wezen niet zwanger en ook is ze dat sinds onze aankomst hier nog geen enkele keer geweest.’
‘We moeten het weten’ zei de Meester. ‘Maar tegelijk mogen jullie niets laten merken. Een terloopse vraag, zeer behoedzaam gesteld, teneinde zo min mogelijk te onthullen. Als wat wij vermoeden waar is — kan het waar zijn?’
Читать дальше