‘En je vond dat niet ongebruikelijk genoeg om aan sergeant Kelley te rapporteren?’
‘Uh — meneer — uh, sommigen van de anderen, we dachten misschien dat, uh, nou ja, de dokter heeft laatst iets gezegd over hallusienaasies in de ruimte, kap’tein, enne, wij, uh —’
‘Bovendien zou ik er waarschijnlijk een eind aan gemaakt hebben als je het gerapporteerd had,’ maakte Rod de zin voor hem af. O, godverdomme! Hoe moest hij dit alles in hemelsnaam verantwoorden? Hij had het druk gehad en veel te veel tijd moeten besteden aan het bemiddelen bij kiftpartijen met de wetenschappers. Maar het feit bleef bestaan: hij had zijn plichten als Marineman verzaakt, en wat voor gevolgen zou dit nog hebben?
‘Vat u dit alles niet veel te ernstig op?’ vroeg Horvath. ‘Per slot van rekening, kapitein, wisten we nog niet veel van Splinterwezens af toen de Onderkoning die orders gaf. Maar inmiddels hebben we toch zeker kunnen vaststellen dat ze niet gevaarlijk zijn en dat ze ons beslist niet vijandig gezind zijn.’
‘Doet u ons soms het voorstel aan de hand dat we ons het recht aanmatigen een Keizerlijk Bevel nietig te verklaren, doctor?’ Horvath keek geamuseerd. Er verspreidde zich een langzame grijns over zijn hele gezicht. ‘O nee,’ zei hij. ‘Ik zou het zelfs niet willen impliceren. Ik wil alleen maar zeggen dat, als en wanneer — het is eigenlijk alleen maar een kwestie van wannéér, want het is onvermijdelijk — dat beleid straks veranderd wordt, dit alles een lichtelijk dwaze vertoning zal lijken, kapitein Blaine. Kinderachtig, zelfs.’
‘Verrdomme!’ vloog Sinclair op. ‘Da’s geen manierr om tegen de Kap’tein te sprreken, man!’
‘Blijf rustig, Sandy,’ kwam eerste luitenant Cargill tussenbeide. ‘Doctor Horvath, ik veronderstel dat u nog nooit iets met militair inlichtingenwerk te maken hebt gehad? Nee, dat dacht ik al. Maar ziet u, de inlichtingendienst gaat bij haar werk van iemands potentieel uit en niet van zijn bedoelingen. Als een potentiële vijand het vermógen bezit je iets aan te doen, dan dien je je daarop voor te bereiden, zonder erop te letten wat je denkt dat hij wil doen.’
‘Precies,’ zei Rod. Hij was blij met deze onderbreking. ‘En dus dienen we in de eerste plaats te weten te komen over welke vermogens die miniatuurtjes beschikken. Te oordelen naar wat ik zo van die luchtsluisconstructie gezien heb, plus datgene wat we uit die verhalen over die “kaboutertjes” hebben kunnen opmaken, is dat heel wat, zou ik zeggen.’
‘Maar het zijn maar dieren,’ bleef Sally volhouden. Ze keek beurtelings naar de ziedende Sinclair, de smalend grijnzende Horvath, en Rods verontruste gezicht. ‘Jullie begrijpen het niet. Wat die kwestie van die gereedschappen betreft — zeker, ze zijn goed in het met gereedschap omgaan, maar dat is nog geen intelligentie. Daar zijn hun hoofden te klein voor. Hoe meer hersenweefsel ze moeten gebruiken voor dat instinct om werktuigen te laten functioneren, des te minder blijft er over voor andere dingen. Ze bezitten zo goed als geen reuk- of smaakzintuigen. Ze zijn erg bijziende. Ze hebben nog minder taalgevoel dan een chimpansee. Hun ruimtezin is goed ontwikkeld, en ze zijn te trainen, maar ze kunnen geen gereedschappen zelf ontwerpen. Ze kunnen alleen maar dingen repareren of veranderen. Intelligentie!’ barstte ze uit. ‘Welk intelligent wezen zou er tijd aan verknoeid hebben de steel van meneer Battsons tandenborstel op maat te veranderen, bijvoorbeeld?
‘En wat ons bespioneren betreft, hoe zouden ze dat kunnen? Niemand kan ze daarvoor opgeleid hebben. Om te beginnen werden ze zo maar op goed geluk uitgezocht en meegenomen hierheen.’ Ze keek hen een voor ee’n aan om te zien of haar woorden tot hen doordrongen. ‘Bent u er eigenlijk wel zeker van dat die ontsnapte miniatuurtjes nog leven?’ Een krachtige, joviale stem met een zweem van een Nieuw-schotlands accent erin. Rod richtte zijn blik op de spreker, dr. Blevins, een koloniale dierenarts die ze bij de expeditie ingelijfd hadden. ‘Mijn eigen miniatuurtje is stervende, kap’tein. Er is niets tegen te doen. Interne vergiftiging, aftakeling van de klieren — de symptomen lijken veel op die van de oude dag.’
Blaine schudde langzaam het hoofd. ‘Ik wou dat ik het wist, dokter, maar er doen te veel kabouterverhaaltjes de ronde in dit schip. Vóór deze bijeenkomst heb ik nog even met een aantal van de andere sectiecommandanten gesproken, en op de benedendekken is het al niet anders. Niemand wilde het rapporteren. Ten eerste omdat we dan zouden denken dat ze niet goed wijs waren, en ten tweede omdat ze die kaboutertjes veel te nuttig vonden om het risico te willen lopen ze te verliezen. Maar alle Ierse volksverhaaltjes van sergeant Kelley ten spijt zijn er nog nooit elfjes aan boord van Marineschepen aangetroffen — het kan niet anders of het zijn de miniatuurtjes.’ Er viel een lange stilte. ‘Maar wat doen ze eigenlijk voor kwaad?’ vroeg Horvath. ‘Een stelletje kaboutertjes is juist een aanwinst, zou ik zo denken, kapitein.’
‘Hah.’ Commentaar daarop leek Rod overbodig. ‘Kwaad of goed, onmiddellijk na afloop van deze bijeenkomst wordt dit schip gesteriliseerd. Sinclair, heb je de nodige maatregelen getroffen om het hangar-dek te ontruimen?’
‘Jawel, kap’tein.’
‘Ga dan je gang maar. Stel het bloot aan de ruimte en zorg ervoor dat alle compartimenten daar luchtledig gemaakt worden. Ik wil dat han-gardek volkomen dóód hebben. Luitenant Cargill, zie erop toe dat de bemanningsleden die wachtdiensl hebben zich in gevechtspantserkle-ding steken. En dat er geen medebewoners in die pantserkleding zitten, Nummer Een. En wat de overige aanwezigen betreft: laat uw gedachten erover gaan welke van uw uitrustingsstukken en apparatuur niet tegen een vacuümtoestand bestand zijn. Wanneer we met het hangar-dek klaar zijn, zullen Kelley’s Mariniers u helpen die spullen over te brengen naar het hangardek; en vervolgens zullen we de rest van het schip steriliseren. We gaan voor eens en voor altijd een eind aan die kaboutertjes maken.’
‘Maar’ — ‘Hee, dat is toch al te dwaas’ — ‘Maar dan gaan m’n cultuurtjes dood!’ — ‘Die godvergeten rotzakken van beroepsofficieren moeten ook altijd’ — ‘Kan hij dat zo maar?’ — Tot uw orders, kap’tein’ — ‘Wat denkt hij verdomme wel dat hij —’
‘Attentié!’ sneed Kelley’s brulstem dwars door het gekakel heen. ‘Kapitein, vindt u het nou werkelijk nodig om zo gemeen te zijn?’ vroeg Sally.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik vind het óók lollige diertjes. Maar wat zou het? Als ik er geen bevel toe geef, zal de Admiraal het doen. Is iedereen het er dus over eens dat de miniatuurtjes geen spionnen zijn?’
‘Geen opzettelijke spionnen, tenminste,’ zei Renner. ‘Maar, kap’tein, heeft u van dat voorval met die zakcomputer gehoord?’
‘Nee.’
‘Dat grote Splinterwezen heeft de zakcomputer van juffrouw Fowler uit elkaar gehaald. En weer in elkaar gezet. En het ding werkt nog steeds prima.’
‘Uh.’ Rod trok een zuur gezicht. ‘Maar dat was die grote bruine.’
‘Ja, maar ze weet hoe ze met die kleintjes praten moet. Ze heeft de miniatuurtjes meneer Bury’s horloge terug laten geven,’ zei Renner. ‘Ik heb de bemanning opgetrommeld, kap’tein,’ meldde Cargill. Hij stond bij de intercom. ‘En ik heb niemand verteld waar het om gaat. De bemanning denkt dat het een oefening is.’
‘Goed bedacht, Jack.’ Hij richtte zich weer tot de rest van het gezelschap. ‘Ik vraag u in alle ernst: wat is er voor bezwaar tegen dit ongedierte uit te roeien? Dat grote Splinterwezen heeft precies hetzelfde gedaan en als het, zoals u zegt, slechts dieren zijn, dan moeten er nog een heleboel méér van zijn. De grotere Splinterwezens zullen ons er beslist niet op aankijken. Of wel, soms?’
Читать дальше