‘Er is kennelijk geen sprake van een sexuele discriminatie zoals wij die in het Keizerrijk kennen; het overheersende aantal vrouwelijke wezens is zelfs opvallend. Eén van de beide Bruinen is van het mannelijk geslacht, en zorgt voor de twee jongen. De jongen zijn gespeend; tenminste, voor zover ik zien kan is er geen zogend vrouwtje — of mannetje — aan boord.
‘Mijn hypothese is dat ze, in tegenstelling tot de mensheid na de Afscheidingsoorlogen, geen gebrek aan moeders of andere kinderdragen-de wezens hebben, zodat er geen cultureel mechanisme van een overmatige bescherming bestaat zoals dat in het Keizerrijk nog tot op heden het geval is. Ik heb er geen theorie over, waarom de Bruin-en-wit-gestreepten geen jongen hebben, hoewel het mogelijk is dat de onvolwassen Splintertjes die ik hier zie, telgen van Bruin-en-wit-gestreepten zijn en de Bruinen als kinderopvoeders optreden. Er is in ieder geval wel een duidelijke neiging de Bruinen al het technische werk te laten verrichten.
Hoewel niet dramatisch, is er toch een duidelijk verschil tussen de beide typen. Bij de Bruinen zijn de handen groter en beter ontwikkeld en hun voorhoofd helt in sterkere mate achterover. Ook zijn de Bruinen kleiner van stuk. Vraag: Welk van beide typen is door zijn ontwikkeling beter toegerust om met gereedschappen om te gaan? Het Bruin-en-wit-gestreepte heeft een ietwat grotere hersencapaciteit, terwijl het Bruine over betere handen beschikt. Alle Bruin-en-wit-gestreepten die ik tot dusverre gezien heb zijn van het vrouwelijk geslacht, terwijl bij de Bruinen beide geslachten vertegenwoordigd zijn: is dit een toevallige omstandigheid, vormt het een aanwijzing met betrekking tot hun beschaving, of is het van zuiver biologische aard? Einde van dit dictaat. Welkom aan boord, heren.’
‘Nog moeilijkheden gehad?’ vroeg Whitbread.
Haar hoofd zat in een plastic kap die rond haar hals sloot, net als die douchezakken van de Marine; ze was kennelijk niet gewend aan het gebruiken van neusademhalingsmaskers. Door de zak klonk haar stem eniszins gedempt. ‘Helemaal niet. Ik heb van die, uh, orgie beslist evenveel geleerd als zij. Wat staat er nu op het programma?’
Taallessen.
Daar was bijvoorbeeld het woord Fyunch(klik). Toen de aalmoezenier naar zichzelf wees en ‘David’ zei, boog het Splintertje dat hij op dat moment aankeek haar onderste rechterarm in dezelfde stand en zei ‘Fyunch(klik),’ het geluid van dat ‘klik’ met haar tong voortbrengend. Prachtig. Maar: ‘Ik geloof dat mijn Splinter precies zo heette,’ zei Sally.
‘Bedoelt u dat ik me toevallig tot hetzelfde buitenaardse wezen gericht heb?’
‘Nee, dat geloof ik niet. En ik weet zéker dat Fyunch(klik)’ — ze sprak het zorgvuldig uit, maakte ook netjes dat klikgeluid met haar tong, maar bedierf toen het effect ervan door te giechelen — ‘niet het woord voor Splinter is. Dat heb ik al geprobeerd.’
De aalmoezenier fronste het voorhoofd. ‘Misschien dat al hun eigennamen voor ons eender klinken. Of misschien hebben we wel hun woord voor „arm” te pakken,’ zei hij doodernstig. Daarover bestond een klassieke anekdote, die al zó oud was dat hij waarschijnlijk van vóór het atoomtijdperk dateerde. Hij wendde zich tot een andere Splinter, wees weer naar zichzelf, en vroeg, ‘Fyunch(klik)?’ Zijn accent was nagenoeg volmaakt en ook liet hij het giechelen achterwege.
‘Nee,’ zei het Splintertje. ‘Dat hebben ze vlug geleerd,’ zei Sally.
Whitbread wilde het ook eens proberen. Met zwemmende bewegingen begaf hij zich tussen de Splintertjes, telkens op zichzelf wijzend met de vraag, ‘Fyunch(klik)?’ Viermaal achtereen kreeg hij een onberispelijk uitgesproken ‘Nee’ ten antwoord, maar toen tikte een ondersteboven hangend Splintertje hem op zijn knieschijf en zei, ‘Fyunch(klik)? Ja.’
Dus: er waren drie Splintertjes die een mens met ‘Fyunch(klik)’ aanspraken. En elk van hen zei dat tegen één afzonderlijk mens en niet tegen de anderen. Nou, en?
‘Misschien betekent het wel zo iets als “Ik ben aan u toegewezen”,’ opperde Whitbread.
‘Dat is alvast één veronderstelling,’ beaamde Hardy. En een tamelijk goede ook, maar er waren onvoldoende bewijzen voor — zou die jon-gen toevallig goed geraden hebben?
Splinters zweefden bedrijvig om hen heen. Sommige van de instrumenten die ze bij zich droegen zouden camera’s of recorders hebben kunnen zijn. Sommige instrumenten brachten geluiden voort wanneer de mensen spraken; weer andere persten stroken (geluidsband?) naar buiten, of produceerden kronkelige oranje lijnen op kleine beeldschermpjes. De Splinters schonken ook enige aandacht aan Hardy’s eigen instrumenten. Vooral die zwijgende Bruine die een mannetje was deed dat; hij haalde Hardy’s oscilloscoop uit elkaar en zette hem weer in elkaar voor Hardy’s ogen. Het ding leek nu een helderder beeld te geven en ook werkte de regelaar nu veel beter, vond hij. Interessant was dat. En dat soort dingen deden alleen de Bruinen. Met de spraakles hielden ze zich thans alle drie bezig. Het was nu tot een soort spel geworden de Splinters Anglisch te leren. Ze hoefden maar te wijzen en het woord te zeggen, en meestal wisten de Splinters het te onthouden. David Hardy zond een dankgebedje op. De Splinters prutsten voortdurend aan het inwendige van hun instrumenten; ze veranderden telkens de afstelling ervan en soms overhandigden ze ze ook wel eens aan een van de Bruinen onder het uitbrengen van een levendige reeks fluittonen, die op vogelgezang leken. Het toon-bereik van hun stemmetjes was verbijsterend. Wanneer ze hun eigen Splintertaai spraken, konden ze in een fractie van een seconde van een diepe bas op een schelle sopraan overgaan. De toonhoogte maakte deel uit van de boodschap, vermoedde Hardy.
Hij was er zich van bewust dat er inmiddels de nodige tijd verstreken was. Zijn maag was een grote, holle ruimte, waarvan hij het gcprotesteer met een soort afwezige minachting negeerde. Rond zijn neus begonnen pijnlijke ruwe plekken te ontstaan, daar waar het ademhalingsmasker aansloot. Zijn ogen traanden van de Splintertjes-atmosfeer die onder de randen van zijn stofbril naar binnen drong, en hij wenste dat hij maar voor een helm gekozen had, of voor zo’n plastic zak als Sally droeg. De Splinter zelf was een heldere vlek verstrooid licht, die zich langzaam over de doorschijnende gebogen wand bewoog. De kurkdroge lucht die uit zijn ademhalingsmasker kwam was bezig hem langzaam maar zeker uit te drogen.
Hij ervoer al deze dingen als een verstrijken van de tijd en hij negeerde ze. Hij was vervuld van een soort vreugde. David Hardy was bezig met het vervullen van zijn levenstaak.
Ondanks het unieke van de situatie besloot Hardy niet van de traditionele taalwetenschap af te wijken. Met begrippen zoals hand, gezicht, oren, vingers deden zich problemen voor, waarvoor geen enkel precedent bestond. Voor de twaalf vingers van de rechterhanden bleek één verzamelnaam te bestaan en voor de drie dikke vingers van de linkerhand een andere. Voor het oor hadden ze een naam wanneer het plat lag en een andere naam wanneer het overeind stond. Voor gezicht hadden ze geen naam, hoewel ze zich het Anglische woord ervoor onmiddellijk eigen maakten en het een waardevolle aanwinst schenen te vinden.
Hij had gedacht dat zijn spieren inmiddels wel aan vrije val gewend zouden zijn, maar nu begon hij er toch last van te krijgen. Hij schreef dat niet toe aan oververmoeidheid. Hij wist niet waar Sally gebleven was, en dat feit verontrustte hem niet. Dit was een bewijs dat hij zowel Sally als de Splintertjes als collega’s was gaan aanvaarden; maar het bewees ook hoe vermoeid hij was. Hardy beschouwde zichzelf als een onbevooroordeeld man, maar wat Sally een ‘overdreven beschermende houding ten opzichte van vrouwen’ genoemd zou hebben, zat diep ingeworteld in de keizerlijke beschaving — en nergens was dit meer het geval dan bij de Marine, met haar kloosterlijke instelling. Pas toen zijn voorraad zuurstof op was, slaagden de anderen erin Hardy ertoe over te halen mee terug naar de sloep te gaan.
Читать дальше