Blaine was een van die fortuinlijke lieden die ogenblikkelijk klaar wakker zijn zonder enige overgang. Zwijgend hoorde hij Crawfords rapport aan.
‘Oké, Crawford, laat Whitbread door een paar Mariniers aflossen, en zeg tegen de cadet dat hij zich beschikbaar houdt. Ik wil horen wat hij te zeggen heeft. En laat dan nóg een sectie Mariniers aantreden en de koks wekken. Ze moeten de kombuis grondig doorzoeken.’ Hij sloot even zijn ogen om na te denken. ‘En houd de kantine hermetisch gesloten totdat dr. Horvath komt.’ Hij verbrak de verbinding. Ik zal Horvath op de hoogte moeten stellen, dacht Rod.
En ook zou hij het de Admiraal moeten melden. Maar dat kon hij maar beter nog even uitstellen totdat hij precies wist wat er was gebeurd. Al te lang kon hij daar echter niet mee wachten. Hij trok zijn tuniek aan en riep toen de Minister van Wetenschappen op. ‘Ze zijn ontsnapt? Hoe is dat mogelijk?’ wilde Horvath weten. ‘Dat weten we niet,’ legde Rod geduldig uit. ‘De camera was buiten werking en toen is een van mijn officieren op onderzoek uitgegaan.’ Meer hoefden die wetenschappers niet te weten. Hij mocht hangen als hij een stelletje burgers die jongen ervan langs liet geven. Als hij een uitbrander verdiend had, zou hij die zelf wel uitdelen. ‘Doctor, het zou tijd besparen als u nu onmiddellijk naar die kantine ging.’ In de gang bij de kantine was het stampvol. Horvath was daar in een gekreukelde ochtendjas van rode zijde; vier Mariniers, Leyton, de jongste officier van de wacht, Whitbread, en Sally Fowler, gekleed in een omvangrijke kamerjas maar met een glimmend geboend gezicht en een halsdoek om haar haar geknoopt. In de kombuis waren twee koks en één sergeant-kok onder veel gemopper en gerammel van pannen en potten bezig naar het Splinterwezentje te zoeken in gezelschap van nog weer andere Mariniers, die hulpeloos om zich heen stonden te kijken. Whitbread stond net te vertellen: ‘Toen heb ik de deur dichtgeslagen en de gang af gekeken. Die andere zóu misschien óók weggeglipt kunnen zijn, de andere kant op —’
‘Maar volgens jou is hij nog steeds binnen.’
‘Jawel, meneer.’
‘Goed, laten we dan maar eens kijken of we erin kunnen zonder hem te laten ontsnappen.’
‘Uh — bijten die dingen, kap’tein?’ vroeg een korporaal der Mariniers. ‘We zouden de mannen handschoenen kunnen laten uitreiken.’
‘Dat zal niet nodig zijn,’ verzekerde Horvath hem. ‘Ze hebben nog nooit iemand gebeten.’
‘Zeker, meneer,’ zei de korporaal. Een van zijn mannen mompelde: ‘Dat hebben ze destijds van die korfratten óók gezegd,’ maar niemand schonk daar enige aandacht aan. Zes mannen en één vrouw vormden een halve cirkel rond Horvath, terwijl deze laatste aanstalten maakte om de deur open te doen. Ze waren gespannen, hun gezichten stonden grimmig, en de gewapende Mariniers waren op alles voorbereid. Rod voelde voor het eerst een opwelling in zich opkomen om luidkeels te schateren. Hij bedwong zich echter. Maar dat arme kleine beestje— Horvath glipte snel naar binnen. Er kwam niets naar buiten stuiven. Ze wachtten.
‘In orde,’ riep de Minister van Wetenschappen door de gesloten deur. ‘Ik zie hem. Komen jullie maar binnen, een voor een. Hij zit onder de tafel.’
Het miniatuurtje sloeg hen gade terwijl ze een voor een zijdelings door de deur naar binnen schoven en het omringden. Als het soms op een opening wachtte om er doorheen te glippen, kon het dat wel vergeten. Toen de deur weer gesloten was en zeven mannen en een vrouw zijn schuilplaats omringden, gaf het zich over. Sally wiegde het in haar armen.
‘Arm klein ding,’ zei ze sussend. Het Splintertje keek om zich heen, kennelijk doodsbenauwd.
Whitbread onderzocht hetgeen er van de camera overgebleven was. Er was op de een of andere manier kortsluiting ontstaan, en die kortsluiting had lang genoeg geduurd om metaal en plastic met elkaar te doen versmelten en omlaag te laten druipen, een stank nalatend die nog niet helemaal door het luchtverversingssysteem van de MacArthur verwijderd was. Het kippegaas dat zich vlak achter de camera bevond was eveneens gesmolten, een groot gat achterlatend. Blaine kwam aanlopen om de aangerichte schade te bekijken.
‘Sally,’ vroeg Rod. ‘Zouden ze intelligent genoeg kunnen zijn om dit beraamd te hebben?’
‘Nee!’ zeiden Sally en Horvath met grote nadruk in koor. ‘Daar is het brein te klein voor,’ verduidelijkte dr. Horvath.
‘Ach zo,’ zei Whitbread bij zichzelf. Maar hij verloor niet uit het oog dat die camera zich binnen de afrastering had bevonden. Twee mecaniciens van de verbindingsafdeling werden erbij gehaald om het gat te sluiten. Ze lasten er een nieuw stuk kippegaas overheen, en Sally zette het miniatuurtje weer terug in zijn kooi. De mecaniciens haalden vervolgens een nieuwe videocamera, die ze buiten de afrastering aanbrachten. Niemand zei er iets van.
Het zoeken werd gedurende de rest van die wacht voortgezet. Niemand slaagde erin het vrouwtje en het jong te vinden. Ze probeerden het grote Splinterwezen ertoe te brengen hen erbij te helpen, maar die begreep kennelijk niet wat ze wilden, of was niet geïnteresseerd. Uiteindelijk ging Blaine naar zijn kajuit terug om nog een paar uur te slapen. Toen hij opstond waren de miniatuurtjes nog steeds niet terecht. ‘We zouden de fretten op ze los kunnen laten,’ opperde Cargill aan het ontbijt. Een van de torpedisten eerste klas hield er een paar van die knaagdieren op na, die ongeveer het formaat van katten hadden, en die hij gebruikte om het vooronder vrij van muizen en ratten te houden. En daar waren die fretten buitengewoon goed in. ‘Ze zouden die Splintertjes doden,’ protesteerde Sally. ‘En ze zijn ongevaarlijk. Beslist niet gevaarlijker dan ratten. We mogen ze niet doodmaken!’
‘Als we ze niet spoedig genoeg vinden zal de Admiraal mij doodmaken,’ gromde Rod, maar hij gaf zich gewonnen. Het zoeken werd voortgezet, en Blaine begaf zich naar de brug. ‘Verbind me met de Admiraal,’ zei hij tegen Staley. ‘Tot uw orders, meneer.’ De cadet sprak enkele woorden in een microfoon.
Enkele ogenblikken later verschenen de stroeve, baardige gelaatstrekken van admiraal Kutuzov op het beeldscherm. De Admiraal zat op zijn brug en dronk thee uit een glas. Nu Rod eraan dacht had hij nog nooit met Kutuzov gesproken wanneer deze zich niet op zijn brug bevond. Wanneer sliep hij ooit? Blaine bracht verslag uit over het verdwijnen van de Splintertjes.
‘En u heeft nog steeds geen idee van wat die miniatuurtjes zijn, Kapitein?’ informeerde Kutuzov.
‘Nee, meneer. Daar zijn verscheidene theorieën over. De populairste daarvan is dat ze aan de Splinterwezens verwant zijn op dezelfde manier als apen verwant zijn aan de mens.’
‘Dat is interessant, kapitein. En die theorieën verklaren zeker ook waarom daar apen zijn aan boord van mineralendelversschip? En waarom mineralenzoeker twee apen meegebracht heeft aan boord van uw oorlogsschip? Mij is nog nooit opgevallen dat wij apen aan boord van onze schepen hebben, kapitein Blaine.’
‘Nee, meneer.’
‘Splinterverkenningsvaartuig arriveert over drie uur,’ mompelde Kutuzov. ‘En miniatuurtjes ontsnapten afgelopen nacht. Kiezen van dat tijdstip interessant, kapitein. Mijn mening is dat die miniatuurtjes spionnen zijn.’
‘Spionnen, meneer?’
‘Spionnen. Men vertelt u dat ze niet intelligent zijn. Misschien waar, maar kunnen zij misschien dingen onthouden? Komt mij niet onmogelijk voor. U heeft mij verteld van mechanische vaardigheden van groot buitenaards wezen. En het beval miniatuurtjes Handelsman horloge terug te geven. Kapitein, onder geen voorwaarde mag volwassen buitenaards wezen in contact komen met ontsnapte miniatuurtjes. Geldt ook voor ieder ander groot buitenaards wezen. Goed begrepen?’
‘Ja, meneer…’
‘U verlangt reden, misschien?’ wilde de admiraal weten. ‘Als ook maar enige kans bestaat dat die beesten geheimen van Aandrijving en Veld te weten komen, kapitein…’
Читать дальше