En nu, op tweeënvijftigjarige leeftijd, zat hij voor het beeldscherm van een intercom naar vierarmige monsters te kijken, die met koolstronken speelden. Onder zijn linkerhand lag een Latijns kruiswoordraadsel op zijn schrijftafel en loom liet hij zijn gedachten daarover gaan. Domine, non — sum…
‘Dignis, natuurlijk.’ Hardy grinnikte bij zichzelf. Precies wat hij tegen de kardinaal gezegd had, toen die hem de opdracht gegeven had de expeditie naar de Splinter te vergezellen. ‘Heer, ik ben het niet waardig…
‘Dat zijn we geen van allen, Hardy,’ had de kardinaal gezegd. ‘Maar ja, we zijn het priesterschap ook niet waardig, en daar steekt meer verwaandheid in dan erop uit te gaan om een stel buitenaardse wezens te bekijken.’
‘Ja, Eminentie.’ Hij wierp weer een blik op het kruiswoordraadsel. Dat was op het ogenblik interessanter dan die buitenaardse wezens.
Rod Blaine zou het daar niet mee eens geweest zijn, maar de kapitein was nu eenmaal niet zo vaak in de gelegenheid om die speelse kleine schepseltjes gade te slaan als de aalmoezenier. Hij had werk te doen, maar voor het ogenblik kon dat nog wel even blijven liggen. Hardnekkig en aanhoudend klonk het oproepsignaal van de intercom in zijn kajuit, en de miniatuurtjes verdwenen om plaats te maken voor het gladde, ronde gezicht van zijn schrijver. ‘Doctor Horvath staat erop u te spreken.’
‘Verbind hem maar door,’ zei Rod.
Zoals gewoonlijk was Horvaths manier van doen een en al formele jovialiteit. ‘Goede morgen, kapitein. We beschikken thans over onze eerste opnamen van het buitenaardse schip. Ik dacht dat dat u wel interesseren zou.’
Het beeld deelde zich in tweeën met Horvaths gezicht in de ene helft en een wazige schaduw in de andere. Die schaduw was lang en smal, aan het ene uiteinde breder dan aan het andere, en hij scheen doorschijnend te zijn. Het smalle uiteinde eindigde in een dunne angel. ‘We hebben deze opname weten te maken toen het buitenaardse schip halverwege de reis om zijn breedteas draaide. Vergroting en storingseliminatie hebben dit resultaat opgeleverd, en met iets beters zullen we niet voor de dag kunnen komen totdat ze langszij zijn.’ Natuurlijk niet, dacht Rod. Het schip zou nu met zijn aandrijving naar de MacArthur toegekeerd zijn.
‘Die angel is waarschijnlijk de fusieaandrijving van de Splinterwezens.’ Er verscheen plotseling een lichtende pijl in het beeld. ‘En deze groeperingen aan de voorkant — Wacht, ik zal u even een dichtheidspatroon laten zien.’
Het dichtheidspatroon gaf een potloodvormige schaduw te zien, omringd door een rij veel bredere, bijna onzichtbare, bolronde halve cirkels. ‘Ziet u? Een harde binnenste kern, gebruikt voor de lancering. We kunnen wel ongeveer raden wat zich daarbinnen bevindt: de fusiemotor, en het lucht- en water-verversingscompartiment voor de bemanning. We nemen aan dat dat gedeelte onder een hoge versnelling gelanceerd is door middel van een lineaire accelerator.’
‘En die ringen?’
‘Opzwelbare brandstoftanks, denken we. Sommige ervan zijn nu leeg, zoals u zien kunt. Misschien hebben ze die behouden om ze als extra leefruimte te gebruiken. Er zijn er ongetwijfeld nog meer geweest, die ze geloosd hebben.’
‘Uh huh.’ Rod bestudeerde het silhouet, terwijl Horvath hem vanuit de andere helft van het beeldscherm gadesloeg. Ten slotte zei Rod: ‘Doctor, die brandstoftanks kunnen zich onmogelijk aan het schip bevonden hebben toen het gelanceerd werd.’
‘Inderdaad. Wellicht hebben ze die afzonderlijk gelanceerd om ze naderhand aan dat kerngedeelte te koppelen. Door het ontbreken van passagiers zouden ze die een veel hogere acceleratie gegeven kunnen hebben.’
‘In een lineaire accelerator? Die tanks zien er anders niet metaalachtig uit.’
‘Uh — nee. Ze schijnen inderdaad geen metaal te bevatten.’
‘En die brandstof móét wel waterstof zijn, nietwaar? Dus hoe zouden ze die hebben moeten lanceren?’
‘We… weten het niet.’ Horvath aarzelde weer. Misschien hadden ze een metalen kern. En hebben ze die ook geloosd.’
‘Hmm. Goed. Dank u wel.’
Na enig denken liet Rod de foto’s via de intercom op alle beeldschermen van het schip verschijnen. Bijna alles aan boord gebeurde via de intercom, die de MacArthur tot bibliotheek, vermaakscentrum en communicatiemiddel diende. Er was één kanaal op de intercom waarop je tussen alarmtoestanden in, of tijdens een gevechtspauze van alles te zien kon krijgen. Amusementsprogramma’s in blik. Schaaktoernooien. Spatbalwedstrijden tussen de kampioenen van iedere wacht. Of zelfs een toneelopvoering, als de bemanning tenminste zó weinig om handen had dat ze daar tijd voor hadden, en dat gebeurde wel eens, bijvoorbeeld als ze dienst deden als blokkadeschip. In de kantine was het buitenaardse schip natuurlijk het voornaamste onderwerp van gesprek.
‘D’rr zijn schaduwen te zien in gindse holle rringen,’ stelde Sinclair vast. ‘En ze bewegen.’
‘Passagiers. Of meubilair, misschien,’ zei Renner. ‘Dat betekent dat op z’n minst de voorste vier compartimenten als leefruimte gebruikt worden. En dat betekent dat er wel eens een massa Splinters in zouden kunnen zitten.’
‘En vooral’, zei Rod, die net binnen kwam, ‘als alles zo dicht op elkaar gepakt zit als in dat schip van die mineralenzoekster. Gaat u maar zitten, heren. Laat u door mij niet storen.’ Hij wenkte een hofmeester om koffie.
‘Eentje voor iedere man aan boord van de MacArthur,’ zei Renner.
‘Maar goed dat we al die extra ruimte hebben, hè?’
Blaines gezicht vertrok even. Sinclair keek alsof de volgende attractie op de intercom wel eens een bokswedstrijd tussen de hoofdmachinist en de eerste stuurman zou kunnen worden, vijftien ronden…
‘Sandy, wat vind jij van Horvaths idee?’ vroeg Renner. ‘Zijn theorie over het lanceren van brandstofballonnen met metalen kernen spreekt me niet zo aan. Zouden metalen omhulsels rond de tanks niet veel beter zijn? Dat is structureel veel sterker. Tenzij…’
‘Jèh, en?’ drong Sinclair aan. Maar Renner bleef zwijgen.
‘Wat wilde je zeggen, Renner?’ wilde Blaine weten.
‘Laat maar zitten, meneer. Ik dacht zo maar in het wilde weg. Ik moet eens leren mijn hersens te disciplineren.’
‘Voor de dag ermee, meneer Renner.’
Renner was nog niet lang bij de Marine, maar die toon begon hij al te leren kennen. ‘Ja, meneer. Het viel me in dat waterstof bij de juiste temperatuur en onder de juiste druk de eigenschappen van metaal krijgt. Als die tanks wérkelijk goed onder druk stonden, zou die waterstof een elektrische stroom geleiden — maar daarvoor zou je het soort druk nodig hebben, dat je alleen maar in de kern van een reuzengas-planeet aantreft.’
‘Renner, je denkt toch niet wérkelijk —’
‘Nee, natuurlijk niet, kap’tein. Het was zo maar een gedachte.’
Renners krankzinnige idee bleef Sandy Sinclair nog dwars zitten toen de volgende wachtperiode alweer een heel eind gevorderd was. Machinekamer-officieren zijn doorgaans vrijgesteld van wachtdienst op de brug, maar Sinclairs mecaniciens waren zojuist gereedgekomen met een grondige revisie van de levensonderhoudssystemen op de brug, en thans wilde Sinclair die testen. Liever dan een andere officier ertoe te verplichten pantserkleding te dragen terwijl de brug blootgesteld was aan het luchtledige van de ruimte, had Sandy zelf de wacht betrokken. Zijn reparaties hadden zoals altijd perfect gefunctioneerd. En na zich van zijn gepantserde ruimtekleding ontdaan te hebben zat Sinclair nu ontspannen in de commandostoel naar de Splinters te kijken. De Splintertjes-show was door het hele schip geweldig populair, en men verdeelde zijn aandacht tussen het grote Splinterwezen in Crawfords hut en de miniatuurtjes. De grote Splinter was net klaargekomen met het opnieuw in elkaar zetten van de plafondlamp in haar woonverblijf. Die verspreidde nu een roder en meer verstrooid licht, en ze was nu bezig een stuk van de lengte van Crawfords kooi af te snijden om zich een werkruimte ter grootte van ongeveer een vierkante meter te verschaffen. Sinclair bewonderde het werk van de Splinter; ze was vlug en handig, en zo zeker van zichzelf als de besten die Sinclair ooit gezien had. Laat die wetenschappers maar met elkaar debatteren, dacht Sandy; dit beestje was beslist intelligent.
Читать дальше