‘Je hebt een paar woorden weggelaten, knul,’ zei Cargill. ‘Maar dat hindert niet. Wat denk je, jongen? Verstaat dat buitenaardse wezen Anglisch? Doet ze misschien maar alsóf ze het niet verstaat?’
‘Dat zou ik u niet kunnen zeggen. Zelfs mijn gebaren begreep ze niet, behalve één keer. Dat was toen ik haar haar eigen ruimtepak aanreikte — en dat is een wenk die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, meneer.’
‘Misschien is ze gewoon dom,’ zei Rod.
‘Ze delft mineralen op asteroïden, kapitein,’ zei Cargill. ‘Zoveel staat wel vast. Dat schip wijst daar tenminste op. Die haken en klemmen bij de achtersteven dienen beslist om er een duurzame lading aan op te hangen, zoals stukken erts en luchtbevattend gesteente.’
‘Nou?’ spoorde Blaine hem aan.
‘Ik heb een aantal asteroïdendelvers gekend, schipper. Ze zijn doorgaans koppig, eigengereid, zelfstandig op het excentrieke af, en zwijgzaam. Ze zullen hun levens aan elkaar toevertrouwen, maar nooit hun vrouwen of hun bezittingen. En ze verleren het praten daar in die eenzaamheid; zo schijnt het tenminste.’
Hoopvol keken ze allebei Whitbread aan, maar die zei: ‘Ik weet het niet, meneer. Ik weet het gewoon niet. Maar dom is ze niet. U had moeten zien hoe haar handen rondscharrelden in het inwendige van dat instrumentenbord — ze maakte nieuwe verbindingen, legde nieuwe circuits aan, en verrichtte nieuwe kalibraties — het leek wel alsof ze een half dozijn verschillende dingen tegelijk deed. Misschien — misschien is onze gebarentaal gewoon ontoereikend. Ik weet niet waarom.’ Rod wreef met zijn vinger langs de knobbel op zijn neus. ‘Het zou misschien verwonderlijk zijn als ze die wél begreep,’ zei hij nadenkend. ‘En dit is nog maar één voorbeeld van een ras dat volkomen anders is dan het onze. Als wij buitenaardse wezens waren en een asteroïden-delver oppikten, tot wat voor gevolgtrekkingen zouden we dan komen met betrekking tot het Keizerrijk?’ Blaine schonk zijn koffiekopje nog eens vol en vervolgens ook dat van Whitbread. ‘Tja, ik denk dat Horvaths mensen eerder iets aan de weet zullen komen dan wij. Die hebben dat Splinterwezen om mee te werken.’
Sally Fowler sloeg het Splinterwezen gade met een gevoel van machteloze ergernis. ‘Ik kan maar niet besluiten of zij nu dom is, of dat ik dat ben. Heeft u gezien wat er gebeurde toen ik een diagram van de stelling van Pythagoras voor haar tekende?’
‘Uh huh.’ Renners grijns maakte het er niet beter op. ‘Toen heeft ze uw zakcomputer uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet. Maar getekend heeft ze niets. Toch is ze in sommige opzichten wel degelijk dom,’ zei hij, en zijn stem klonk nu ernstiger. ‘Zonder iets ten nadele van onze eigen volmaakt betrouwbare persoontjes te willen zeggen, vind ik toch dat ze veel te goed van vertrouwen is. Misschien is haar instinct tot zelfbehoud niet erg sterk ontwikkeld.’
Sally knikte en keek naar het Splinterwezen, dat weer aan het werk was.
‘Ze is een genie in het construeren van dingen,’ zei Renner. ‘Maar ze begrijpt noch taal, noch gebaren, noch beelden. Zou dat verdraaide buitenaardse wezen ’n genie en een zwakzinnige tegelijk kunnen zijn?’
‘Een geleerde idioot,’ mompelde Sally. ‘Onder mensen komt dat wel eens voor, maar het is tamelijk zeldzaam. Imbeciele kinderen, die uit het hoofd derdemachtswortels kunnen trekken en met logaritmen kunnen werken. Wiskundekeien, die nog geen knoop in een schoenveter kunnen leggen.’
‘Het berust op een verschil in waarnemingsvermogen.’ Horvath had zich beziggehouden met een meer diepgaande studie van de kleine Splintertjes. ‘Men moet eerst léren dat een beeld een beeld is. Uw tekeningen — Goeie God, wat doet het nu weer?’
Bij de deur had iemand een kreet geslaakt.
Zogenaamd was Cargill daar om Whitbread bij de wetenschappers af te leveren. In werkelijkheid twijfelde hij er niet aan dat Whitbread zelf de weg wel zou hebben kunnen vinden naar de officierskantine, waar ze de Splinterwezens zolang heengebracht hadden terwijl mannen van de technische dienst in de onderofficierskantine een kooi voor de miniatuurtjes construeerden. Maar Jack Cargill was nieuwsgierig. Halverwege het trapje kreeg hij het buitenaardse wezen voor het eerst in het oog. Ze was bezig de koffiemachine van de officierskantine te slopen — een boosaardige daad, die des te duivelser werd gemaakt door de onschuld van haar grijns.
Ze deinsde achteruit en kromp in elkaar, toen ze Cargills kreet hoorde — maar het was al te laat, zag de eerste officier. Kleine schroefjes en onderdeeltjes lagen overal over de tafel verspreid. Het buitenaardse wezen had de buis van de percolator doormidden gebroken, mogelijk om de gebruikte soldeertechniek te analyseren. Onderdelen van het tijdmechanisme lagen netjes op een rij. Verder had het Splinterwezen het cilindervormige omhulsel opengetrokken langs de lasnaad. Cargill kwam tot de ontdekking dat de Minister van Wetenschappen hem bij zijn arm vastgegrepen had. ‘U maakt het buitenaardse wezen bang,’ zei Horvath op zachte, maar dreigende toon. ‘Gaat u alstublieft weg.’
‘Doctor, zou u misschien zo goed willen zijn, me te vertellen —’
‘Niet hier.’ Horvath duwde hem voor zich uit naar de andere kant van het vertrek. In het voorbijgaan kreeg Cargill vluchtig iets te zien van de buitenaardse miniatuurwezentjes, die op hun hurken op de wedstrijdtafel zaten, omringd door leden van de groep biologische wetenschappen en door voedselmonsters uit de kombuis: graankorrels, brood, peentjes en selderij, ontdooid rauw vlees en gekookt vlees. ‘Welnu dan,’ zei Horvath. ‘Wat heeft dat te betekenen, dat u hier zomaar binnen komt stormen en —’
‘Dat monster heeft de koffiemachine van de officierskantine vernield!’
‘We hebben nog geluk gehad,’ zei cadet Whitbread oneerbiedig. ‘Ik kon nog net verhinderen dat ze het mechanisme van luchtsluis nummer vier uit elkaar haalde.’
‘Het enige waar ze belangstelling voor heeft is werktuigen,’ zei Horvath, Cargills geagiteerdheid opzettelijk negerend. ‘Op één punt ben ik het bij wijze van uitzondering zelfs met admiraal Kutuzov eens: het buitenaardse wezen mag onder geen beding de Alderson-aandrijving of de generatoren van het Veld te zien krijgen. Ze schijnt over het vermogen te beschikken te deduceren waar iets voor dient en hoe het werkt, bijna zonder het aan te raken.’
‘Daar hebben we het nu niet over!’ zei Cargill. ‘Had u dat Splinterwezen niet iets anders kunnen geven om mee te spelen? Die koffiemachine bestaat toch al voor de helft uit geïmproviseerde onderdelen. Sinds Sandy Sinclair ermee klaar is, heeft niemand kunnen uitkienen hoe het ding in elkaar zit. En nu heeft juffrouw Splinter sommige van de onderdelen gebroken.’
‘Als ze zo gemakkelijk te breken waren, kunnen ze waarschijnlijk wel hersteld worden,’ zei Horvath op sussende toon. ‘Weet u wat, we kunnen u een van de koffiemachines uit de laboratoria afstaan, of anders kan een van onze technici — Aha, juffrouw Fowler. Is het buitenaardse wezen al een beetje gekalmeerd? En nu, meneer — uh, Whitbread? We zijn blij dat u hier bent; we hebben al op u gewacht, want u bent de enige die daadwerkelijk met het buitenaardse wezen in communicatie heeft gestaan. Hé, luitenant Cargill, blijft u alstublieft uit de buurt van het Splinterwezen —’
Maar Cargill was al halverwege het vertrek. Het buitenaardse wezen keek een beetje schichtig, maar Cargill bleef een eind van haar vandaan. Wel keek hij woedend naar haar, terwijl hij zijn koffiemachine bekeek. Die was inmiddels weer helemaal in elkaar gezet. Het Splinterwezen maakte zich los van Sally Fowler. Ze vond een spits toelopende plastic beker, vulde die onder een kraan met water en gebruikte dat vervolgens om er de koffiemachine mee te vullen. Een van de hofmeesters grinnikte vol leedvermaak.
Читать дальше