Geloof ik iets van dit alles? vroeg Rod zich af. Hardy wel, kijk maar eens naar zijn gezicht. En Kelley, die daar klaar staat om zijn kameraden uit de torpedolanceerbuizen weg te schieten ook. Waarom kan ik niet geloven zoals zij? Maar dat dóé ik toch ook, of niet soms? Ik heb tenminste altijd gedacht dat ik dat deed, want er moet toch een of andere bedoeling achter deze kosmos schuilen. Moet je Bury zien. Dit is niet eens zijn godsdienst, maar toch grijpt het hem aan. Ik vraag me af wat hij denkt?
Horace Bury staarde strak naar de torpedolanceerbuizen. Vier lijken en een hoofd! Het hoofd van een Marinier, dat de Kaboutertjes als een soort Paard van Troje gebruikt hadden. Bury had het slechts even gezien, door de ruimte tollend in een wolk van mist en glassplinters te midden van spartelende, stuiptrekkende, stervende Kaboutertjes. Hij herinnerde zich een vierkante kin, een brede, slap openhangende mond en glinsterende, dode ogen. Allah zij hen genadig, en mogen zijn legioenen neerdalen op de Splinterplaneet… Sally houdt zich er beter onder dan ik, dacht Rod, en zij is nota bene een burger. We mochten die jongens allebei graag… Waarom trek ik het me niet wat meer aan van al die anderen? Vijf Mariniers gedood bij het evacueren van de burgers. Het zou niet zo erg zijn geweest, als de cadetten in actie gesneuveld waren. Ik rekende op verliezen toen ik die reddingsploeg daarheen stuurde met de sloep. Ik was er zelfs niet zeker van of die jongens er nog wel in zouden slagen ooit op tijd uit de Mac weg te komen. Maar het was hun gelukt, ze waren in veiligheid!
‘Wij bevelen de Almachtige de zielen aan van onze broeders die van ons heengegaan zijn en hun lichamen vertrouwen wij toe aan de diepten van de ruimte, in de stellige hoop en verwachting van hun wederopstanding in het eeuwige leven door onze Heer Jezus Christus, bij wiens terugkeer in goddelijke majesteit om over de werelden te oordelen, de zeeën hun doden zullen opgeven en de diepten zich van hunne lasten zullen ontdoen…’
Kelley drukte op de knoppen en er klonk een zacht geluid van ontsnappende samengeperste lucht, en toen nog eens — drie-, vier-, vijfmaal achtereen. Slechts vier lijken en een hoofd; dat was alles wat ze van die zeventwintig doden en vermisten hadden kunnen bergen.
‘Alle hens, attén-tié!’
‘Vuur!’
En wat zullen de Splinters daar wel van denken? vroeg Rod zich af. Drie salvo’s in de ruimte, afgevuurd op niets — behalve het derde, dat de een ogenblik tevoren gelanceerde lijken verpulveren zou. De Admiraal had daarop gestaan, en niemand had ertegen geprotesteerd. De hoornblazer van de Lenin en die van de MacArthur beëindigden hun gezamenlijk geblazen taptoe, en de alttonen van hun trompetten stierven langzaam weg. Een ogenblik bleef het stil in het schip. ‘Alle hens, ingerukt!’
Zwijgend verlieten de officieren de torpedokamer. De verlichting in de gangen begon weer helderder te branden en mannen haastten zich terug naar hun gevechtsposten of hun overvolle dagverblijven. Bij de Marine gaat alles altijd gewoon door, dacht Rod. Ook in rouwdiensten voorziet het Handboek. Er zijn voorschriften voor alles: geboorten aan boord, registratie ervan; begrafenissen, met of zonder stoffelijke overschotten; en er is er ook een voor gezagvoerders die hun schepen verspelen. Daarvoor verlangt het Handboek een zitting van de Krijgsraad. ‘Rod. Wacht even, Rod. Alsjeblieft.’
Hij bleef staan toen hij hoorde dat Sally hem riep. Ze stonden in de gang terwijl de andere officieren en bemanningsleden uiteenweken om hen te passeren. Rod wilde zich het liefst bij hen voegen, terugkeren naar de eenzaamheid van zijn kajuit, waar niemand hem vragen kon stellen over wat er aan boord van de MacArthur gebeurd was. Maar hier was Sally, en iets in het diepst van zijn binnenste verlangde ernaar met haar te praten, of alleen maar dicht bij haar te zijn. ‘Rod, doctor Horvath zegt dat de Splinters ambassadeurs naar het Gekke Gerrit-punt sturen om ons daar te ontmoeten, maar dat admiraal Kutuzov ze niet aan boord wil laten! Is dat waar?’ Verdomme! dacht hij. Alwéér die Splinters, altijd en eeuwig ging het over Splinters — ‘Ja, het is waar.’ Hij draaide zich om. ‘Rod, wacht nou eens even! We moeten er iets aan doen! Rod, waar ga je naar toe?’
Ze staarde naar zijn rug toen hij zich snel van haar verwijderde. Wat heb ik nou weer gedaan? vroeg ze zich af.
Blaines deur was dicht, maar het verklikkerlampje toonde aan dat hij niet op slot was. Kevin Renner aarzelde en klopte toen aan. Er gehuurde niets. Hij wachtte een ogenblik en klopte toen opnieuw. ‘Binnen.’
Kenner opende de deur. Het was een eigenaardige gewaarwording, zo maar regelrecht Blaines kajuit binnen te lopen: geen Marinier op wacht, en er viel niets te bespeuren van die ietwat geheimzinnige atmosfeer van gezag die een kapitein pleegt te omringen. ‘Hallo, kap’tein. Heeft u er bezwaar tegen als ik u een beetje gezelschap kom houden?’
‘Nee. Wilt u iets gebruiken?’ Het was duidelijk dat het Blaine geen bal kon schelen of hij ja of nee zei. Hij keek Renner niet aan, en Kevin vroeg zich af wat er gebeuren zou als hij op dat beleefde aanbod in zou gaan. Hij zou inderdaad om een borrel kunnen vragen… Nee. Dat was niet het geschikte moment. Nog niet. Renner ging zitten en keek om zich heen.
Blaines kajuit was behoorlijk groot. Er waren slechts vier mannen en één vrouw aan boord die in aanmerking kwamen voor een eigen kajuit, maar Blaine benutte die kostelijke ruimte niet; het zag ernaar uit dat hij daar al urenlang zo in die stoel gezeten had, waarschijnlijk al sinds de rouwdienst. Hij droeg nog steeds een van Mikhailovs galauniformen, dat hij had moeten lenen en dat hem totaal niet paste. Zwijgend zaten ze daar, terwijl Blaine zat te staren in een of andere vierde dimensie in zijn binnenste, waarin geen plaats was voor zijn bezoeker.
‘Ik heb me beziggehouden met het bestuderen van Buckmans aantekeningen,’ zei Renner, zo maar in het wilde weg. Hij moest érgens beginnen, en waarschijnlijk was het maar beter niet over Splinters te beginnen.
‘O ja? Kunt u er nogal uit wijs worden?’ vroeg Blaine beleefd.
‘Zwaar boven m’n pet. Hij zegt te kunnen bewijzen dat er zich ’n protoster aan het vormen is in de Kolenzak en dat die over duizend jaar z’n eigen licht zal uitstralen. Nou, mij kan hij dat niet bewijzen; daar is m’n wiskunde niet goed genoeg voor.’
‘Hm.’
‘En hoe gaat het met u?’ Renner dacht nog niet aan vertrekken, dat was duidelijk. ‘Geniet u van uw vakantie, nu u een poosje niets omhanden hebt?’
Eindelijk sloeg Blaine een paar gekwelde ogen naar hem op. ‘Kevin, waarom hebben die jongens een landing door een dampkring geprobeerd?’
‘Allemachtig, kap’tein, dat is toch je reinste kolder. Iets dergelijks zouden ze beslist nooit geprobeerd hebben.’ Jezus, hij dénkt zelfs niet eens logisch meer. Dit wordt ’n zwaardere opgave dan ik gedacht had. ‘Vertelt ú me dan maar eens wat er gebeurd is.’ Renner keek verbaasd, maar het was duidelijk dat Blaine het meende. ‘Kap’tein, het schip was vergeven van de Kaboutertjes — overal waar niemand hen in de gaten had. Ze moeten al vrij vroeg in die bergruimte van de reddingsbootjes binnengedrongen zijn. Als ú ’n Splinter was, hoe zou ú zo’n ontsnappingscapsule dan omgebouwd hebben?’
‘Op voortreffelijke wijze.’ Blaine glimlachte zowaar. ‘Zelfs een dode zou de verleiding van een dergelijk antwoord niet hebben kunnen weerstaan.’
‘Ik begon me al zorgen over u te maken.’ Renner grinnikte, maar werd toen weer ernstig. ‘Nee, wat ik zeggen wil is dat ze hun ontwerp zouden aanpassen aan iedere denkbare situatie. In de diepe ruimte zou de boot decelereren en om hulp schreeuwen tot er redding kwam. In de buurt van een gasreus zou hij in een baan daaromheen gaan vliegen. En let wel, alles geheel automatisch, want de inzittenden zouden wel eens gewond of bewusteloos kunnen zijn. En in de buurt van een bewoonbare planeet zou de boot automatisch daarop landen.’
Читать дальше