‘Uitstekend,’ zei de Splinter met warmte in haar stem. ‘Maar jullie zullen de sloep daar niet voor behoeven te gebruiken. Een van onze geschenken is een ruimtevaartuig, waarvan de bediening speciaal gebouwd is voor menselijke handen en hersenen. De andere geschenken zullen zich aan boord daarvan bevinden.’
Kutuzov keek verrast en gaf vlug zijn toestemming door te knikken. Horvath glimlachte inwendig toen hij dat zag. ‘Dat is prachtig. De volgende keer zullen we ook meer geschenken voor jullie meebrengen. Het zal ons een groot genoegen zijn jullie gastvrijheid te mogen terugbetalen.’
Admiraal Kutuzov zei iets. Horvath boog zich wat opzij van de microfoon om te kunnen horen wat hij zei. ‘Vraag naar de cadetten,’ gebood de Admiraal.
Horvath slikte pijnlijk en vroeg: ‘Is er nog iets naders bekend omtrent onze cadetten?’
De stem van de Splinter kreeg een verwijtende klank. ‘Hoe zou dat kunnen, Anthony? Ze zijn om het leven gekomen toen ze probeerden de dampkring van onze planeet binnen te dringen en te landen, en hun bootjes zijn door de wrijving volledig verbrand. We hebben jullie beelden daarvan overgeseind; hebben jullie die dan niet ontvangen?’
‘Uh — die heb ik dan niet gezien,’ antwoordde Horvath. Dat was waar, maar het viel hem er niet minder moeilijk door dat te zeggen. Die verdomde Admiraal geloofde ook niets! Wat dacht hij soms, dat die jongens ergens gevangen genomen waren en dat ze nu gemarteld werden om inlichtingen uit ze te krijgen? ‘Het spijt me, maar er werd mij opgedragen daarnaar te vragen.’
‘We kunnen dat best begrijpen. Menswezens besteden veel zorg en toewijding aan hun jonge nemers van besluiten. Wij Splinters doen dat ook. Onze rassen hebben veel met elkaar gemeen. Het was prettig weer met je gesproken te hebben, Anthony. We hopen dat jullie spoedig terug zullen komen.’
Er flitste een waarschuwingssignaal aan op de bedieningspanelen van de brug. Admiraal Kutuzov fronste en luisterde aandachtig naar iets dat Horvath niet horen kon. Tegelijkertijd gaf een melder een rapport van de bootsman door. ‘De boten zijn opgeborgen, meneer. Alles klaar om te vertrekken.’
De Splinter had het blijkbaar ook gehoord. Ze zei: ‘Het geschenkenvaartuig kan jullie gemakkelijk inhalen, mits jullie niet sneller accelereren dan’ — er was even een korte onderbreking terwijl de Splinter naar iets luisterde — ‘drie van jullie gees.’
Horvath wierp de Admiraal een snelle, vragende blik toe. Deze zat met gefronste wenkbrauwen na te denken en keek alsof hij iets wilde zeggen, maar toen knikte hij tegen Horvath. ‘We maken deze reis met anderhalve gee,’ deelde Horvath de Splinter mee. ‘Onze geschenken zijn over vijf uur bij jullie,’ zei de Splinter. Het beeldscherm lichtte plotseling hel op en Horvath merkte dat zijn microfoon uitgeschakeld was. Knerpend klonk de stem van admiraal Kutuzov in het oor van de minister. ‘Ik heb zojuist vernomen dat er een schip van Splinter Alpha opgestegen is en op weg is naar Alderson-punt met acceleratie van één komma vierenzeventig van onze gees. Dat is twee gees van Splinterwezens. Vraag hun te verklaren wat dat schip van plan is, alstublieft.’ De stem van de Admiraal klonk kalm genoeg, maar de toon was gebiedend.
Horvath slikte en draaide zich weer om teneinde zijn gesprek met de Splinter voort te zetten. Zijn beeldscherm kwam weer tot leven. Aarzelend stelde hij de hem opgedragen vraag, bang hen te zullen beledigen. ‘Weet je daar misschien iets van af?’ vroeg hij ten slotte. ‘Jazeker,’ antwoordde de Splinter vlot. ‘Ik heb er zelf ook zojuist van gehoord. De Meesters hebben ambassadeurs afgevaardigd naar het Keizerrijk, die zich straks bij jullie zullen voegen. Het zijn er drie, en we verzoeken jullie hen mee te nemen naar jullie Keizerlijke hoofdstad, waar ze ons ras zullen vertegenwoordigen. Ze zijn volledig bevoegd om voor ons te onderhandelen.’
Kutuzov haalde diep adem. Het leek alsof hij op het punt stond te gaan gillen en zijn gezicht zag bijna paars van de inspanning zich te beheersen, maar hij zei slechts, heel zachtjes zodat de Splinter het niet kon horen: ‘Zeg hun dat we hierover moeten beraadslagen. Kapitein Mikhailov, u kunt accelereren zodra het u schikt.’
‘Tot uw orders, meneer.’
‘We gaan nu vertrekken,’ zei Horvath tegen de Splinter. ‘Ik — we moeten die kwestie van die ambassadeurs eerst overleggen. Dit is een hele verrassing — ik zou gehoopt hebben dat jij zelf ook meegekomen was. Zijn er ook van onze Fyunch(klik)ken bij degenen die als ambassadeurs gezonden worden?’ Hij sprak gehaast, want achter hem klonken de waarschuwingssignalen al.
‘Jullie hebben tijd genoeg voor de besprekingen die jullie nodig oordelen,’ verzekerde de Splinter hem. ‘En wat dat andere betreft: nee, een ambassadeur van het Splinterras mag zich niet vereenzelvigen met enig individueel menswezen; ze dienen allen ons ras te vertegenwoordigen. Dat zie je toch zeker wel in? Die drie zijn uitgekozen om alle standpunten te vertegenwoordigen, en wanneer ze het unaniem eens zijn is een door hen gesloten overeenkomst voor alle Splinters bindend. Met het oog op dat gevaar van die epidemie zijn ze erop voorbereid in quarantaine gehouden te zullen worden, totdat jullie er zeker van zijn dat ze jullie gezondheid niet bedreigen —’ Er weerklonk een luid waarschuwingssignaal door de Lenin. ‘Vaarwel, Anthony. Jullie allen. En keer spoedig terug.’
De laatste waarschuwing schalde door het schip, en de Lenin begon snel te accelereren. Horvath zat naar het lege beeldscherm te staren, terwijl achter hem de anderen losbarstten in een stomverbaasd, opgewonden gebabbel.
Zijne Keizerlijke Majesteits slagschip der Presidentsklasse Lenin was volgeladen tot op de grens van zijn capaciteit en nog daaroverheen zelfs, met de bemanning van de MacArthur en de wetenschapsmensen die zich eveneens aan boord van haar bevonden hadden. Ruimtematrozen deelden hun hangmatten met elkaar, mariniers sliepen in gangen en officieren zaten met drie en meer tegelijk in kajuiten gepropt. Op het hangardek lagen voorwerpen van de Splinterbeschaving opgestapeld die men uit de MacArthur had weten te bergen. Kutuzov stond erop dat het hangardek luchtledig en onder voortdurende bewaking gehouden werd en dat er regelmatig inspecties plaatsvonden. Er was nergens genoeg ruimte om de bemanning voltallig te laten aantreden. Maar zelfs al was er ruimte geweest, dan zou de bemanning toch niet aangetreden zijn, want ze zou op haar gevechtsposten blijven totdat de Lenin het zonnestelsel van de Splinter verlaten had, en zelfs ook tijdens de door David Hardy en de aalmoezenier van de Lenin, George Alexis, gezamenlijk geleide rouwdienst. Terwijl hij een zwarte stola omdeed en zich omdraaide naar het missaal dat een matroos voor hem openhield, bedacht David Hardy dat hij waarschijnlijk meer requiems op deze manier opgedragen had dan ten overstaan van verzamelde gelovigen.
Er schalde een trompetsignaal door de Lenin. ‘Alle hens op de plaats rust,’ beval de eerste kwartiermeester op gedempte toon. ‘Schenk hun eeuwige rust, o Heer,’ hief Hardy aan. ‘En laat het eeuwigdurende licht op hen schijnen,’ antwoordde Alexis. Degenen die lang genoeg bij de Marine waren geweest om tot de bemanning van de Lenin te behoren, kenden deze vertrouwde versregels en de antwoorden daarop allemaal van buiten.
‘Ik ben de opstanding en het leven, zegt de Heer. Die in mij gelooft zal leven, ook al ware hij gestorven: en een ieder die leeft en in mij gelooft, zal nimmer sterven.’
De dienst ging verder terwijl de manschappen antwoordden vanaf hun gevechtsposten, zodat er een zacht gemompel door het hele schip weerklonk.
‘Ik hoorde een stem uit de Hemel die tot mij zei, schrijf dit neer: Gezegend zijn voortaan de doden die gestorven zijn in de Heer: aldus zegt de Geest; want hun werken volgen hen na.’ Rust, dacht Rod. Ja, dat hebben die jongens nu tenminste, rust. Hij huiverde. Ik heb een heleboel schepen verloren zien gaan en heel wat mannen die onder mijn bevel stonden hebben wel honderd parsecs van huis de dood gevonden. Waarom grijpt het me dan deze keer zo aan? Hij haalde diep adem, maar het strakke gevoel in zijn borst bleef. Overal in de Lenin werd de verlichting gedempt, cn nu zongen de op een band vastgelegde stemmen van het Keizerlijke Marine-Koor een hymne, waarbij de bemanning inviel. ‘Dag der wrake, naderend onheil, Davids woorden vermengden zich met die van de Sibylle: zowel hemelen als werelden zullen in as ten onder gaan …’ Sibylle? dacht Rod. God, dat moest al wel een heel oud lied zijn. Er leek geen eind aan de hymne te komen, maar ten slotte eindigde ze toch in een crescendo van mannenstemmen.
Читать дальше