Daar naderde inderdaad een tweede wagen. Staley sprong achteruit om zijn lichaam zoveel mogelijk dekking te geven, maar bleef vuren, het wapen op het aanstormende voertuig gericht houdend. Hoe moest hij verdomme weten wanneer de batterij, of waaraan het zijn energie dan ook ontlenen mocht, uitgeput was? Een museumstuk nog wel, God beter het! De tweede wagen schoot langs hem heen en ook deze vertoonde overal vuurrode strepen. Hij liet de straal erlangs zwiepen en stapte toen weer naar voren om opnieuw in de tunnel te vuren. Maar daar was niets te zien.
Geen derde wagen dus. Mooi zo. Systematisch nam hij de tweede wagen weer onder vuur. Iets had hem pal achter de eerste doen stoppen — een of ander automatisch systeem om botsingen te vermijden misschien? Hij kon het niet weten. Hij rende naar de twee wagens toe. Whitbread en Potter kwamen te voorschijn om zich bij hem te voegen. ‘Ik heb jullie toch gezegd te blijven waar jullie waren!’
‘Sorry, Horst,’ zei Whitbread.
‘Dit is een militaire situatie, meneer Whitbread. U kunt me Horst noemen wanneer er niet op ons geschoten wordt.’
‘Jawel, meneer. Ik ben zo vrij er uw aandacht op te vestigen dat er hier niemand geschoten heeft behalve uzelf.’
Er kwam een stank uit de wagens: verschroeid vlees. De Splinters kwamen uit hun schuilplaatsen te voorschijn. Behoedzaam ging Staley op de wagens toe en keek naar binnen. ‘Demonen,’ zei hij.
Met belangstelling bekeken ze de lijken. Behalve dan in de vorm van beeldhouwwerken hadden ze dit type nog nooit eerder gezien. Bij de Bemiddelaars en de Constructeurs vergeleken schenen ze broodmager en behendig, als hazewindhonden bij mopshonden vergeleken. De rechterarmen waren lang met korte, dikke vingers en slechts één duim; de andere zijkant van de rechterhand was glad met een harde eeltlaag. De linkerarm was langer met vingers als worstjes. Er zat iets onder die linkerarm.
De demonen hadden lange, scherpe tanden, precies als echte monsters uit kinderboeken en half vergeten legenden. Charlie maakte tjilpende geluiden tegen Whitbreads Splinter. Toen ze geen antwoord kreeg tjilpte ze opnieuw, op schellere toon ditmaal, en zwaaide met haar armen naar de Bruine. De Constructeur liep naar de deur en begon die aandachtig te bekijken. Maar Whitbreads Splinter stond daar als versteend naar de dode Krijgers te staren. ‘Wees op je hoede voor valstrikken!’ schreeuwde Staley. De Bruine schonk er geen aandacht aan en begon de deur voorzichtig te betasten. ‘Kijk uit!’
‘Er zullen inderdaad wel valstrikken zijn, maar de Bruine zal ze bijtijds zien,’ zei Charlie heel langzaam en afgemeten. ‘Ik zal haar zeggen voorzichtig te zijn.’ Ze sprak de woorden zorgvuldig uit en zonder enig accent.
‘Je kunt dus praten,’ zei Staley.
‘Ja, maar niet goed. Het is moeilijk in jullie taal te denken.’
‘Wat heeft mijn Fyunch(klik) toch?’ wilde Whitbread weten. In plaats van te antwoorden maakte Charlie weer een reeks tjilpende geluiden. De tonen gingen van laag naar hoog met een scherpe uithaal. Het was alsof er een schok door Whitbreads Splinter heen ging, en ze wendde zich naar hen om.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze. ‘Dit zijn de Krijgers van mijn — mijn Meester. Verdomme, verdomme, wat dóé ik eigenlijk?’
‘Vooruit, laten we erin gaan,’ zei Staley nerveus. Hij hief zijn wapen op om een gat in de zijkant van de wagen te snijden. De Bruine was nog steeds bezig de deur zorgvuldig te inspecteren alsof ze er bang voor was.
‘Staat u mij toe, meneer.’ Whitbread maakte zeker grapjes. Hij had een kort zwaard met een breed gevest in de hand. Terwijl Horst met open mond toekeek, sneed hij met één doorlopende, vloeiende beweging van de kling langzaam een vierkante deuropening in de metalen zijkant van de ondergrondse spoorwagen. ‘Het ding vibreert,’ zei hij. ‘Geloof ik, tenminste.’
Enkele vleugjes van de stank drongen door hun luchtfilters heen. Voor de Splinters moest het nog erger zijn, maar die schenen er geen hinder van te hebben. Ze kropen de tweede wagen binnen. ‘Jullie moeten deze schepsels maar eens goed bekijken,’ zei Whitbreads Splinter. Ze leek weer aardig opgeknapt. ‘Ken uw vijand.’ Ze tjilpte iets” tegen de Bruine, en deze begaf zich naar het besturingspaneel, onderzocht dit zorgvuldig en nam toen plaats in de stoel van de bestuurder, na er eerst een dode Krijger uit gegooid te hebben. ‘Kijk maar eens onder die linkerarm,’ zei Whitbreads Splinter. ‘Daar zit een tweede linkerarm, die bij de meeste soorten Splinterwezens rudimentair is. Het enige verschil is dat het hier een en al nagel is, precies als een Ze dacht een ogenblik na. ‘Een hoef. Het is een mes om iemand de buik mee open te rijten. En er zit voldoende spierkracht achter voor een fikse zwaai.’
Whitbread en Potter trokken een grimas. Op bevel van Staley begonnen ze de demonenlijken door het gat in de zijkant van de wagen naar buiten te gooien. De Krijgers waren allemaal tweelingbroertjes van elkaar; op de gekookte delen na waar de röntgenlaser door hen heen gegaan was, waren ze volkomen identiek. De voeten waren zowel aan de tenen als aan de hielen omgeven door een scherpe hoornlaag. Eén schop, hetzij naar voren, hetzij naar achteren, en je zou het niet navertellen. De hoofden waren klein.
‘Zijn het verstandelijke wezens?’ vroeg Whitbread.
‘Naar jullie maatstaven wel, ja, maar erg inventief zijn ze niet,’ zei Whitbreads Splinter. Ze klonk precies als Whitbread wanneer deze een lesje opzei voor de Eerste Officier; ze sprak zorgvuldig, maar zonder enig gevoel. ‘Ze kunnen ieder wapen repareren dat ooit bestaan heeft, maar zelf wapens uitvinden doen ze niet. O ja, er is ook nog een Dok-ter-variant, een kruising tussen het echte Dokter-type en de Krijger. Semi-intelligent. Je kunt wel raden hoe die eruitzien. Al ik jou was, zou ik de Bruine de wapens die je van plan bent bij je te houden maar laten nakijken —’
Zonder enige waarschuwing zette de wagen zich eensklaps in beweging.
‘Waar gaan we naar toe?’ vroeg Staley.
Whitbreads Splinter gaf weer een serie tjilpende geluiden ten beste. Het leek een beetje op het fluiten van een spotvogel. ‘Naar de volgende stad aan deze lijn…’
‘Ze zullen de baan daar versperd hebben. Of anders worden we daar opgewacht door gewapende soldaten,’ zei Staley. ‘Hoe ver is het van hier?’
‘O, ’n kilometer of vijftig.’
‘Breng ons halverwege en stop dan,’ beval Staley. ‘Jawel, meneer.’ De Splinter begon hoe langer hoe meer als Whitbread te klinken. ‘Ze hebben je onderschat, Horst. Dat is de enige verklaring die ik hiervoor bedenken kan. Ik heb nog nooit gehoord dat een Krijger door iets gedood werd dat niet óók een Krijger was. Of soms wel eens een Meester, maar vaak is dat niet voorgekomen. We laten de Krijgers tegen elkaar vechten. Op die manier houden we hun aantallen een beetje beperkt.’
‘Ugh,’ mompelde Whitbread met een vies gezicht. ‘Waarom houden jullie niet gewoon… op met ze te fokken?’
De Splinter lachte. Het was een eigenaardige, bittere lach, en het klonk erg menselijk en erg verontrustend. ‘Heeft geen van jullie zich ooit afgevraagd, waaraan die Constructeur aan boord van jullie schip gestorven is?’
‘Jae.’
‘Tuurlijk.’
‘Jazeker,’ antwoordden ze alle drie tegelijk. Charlie tjilpte iets.
‘Ze mogen het gerust weten,’ zei Whitbreads Splinter. ‘Ze is doodgegaan omdat er niemand was die haar zwanger kon maken.’ Er viel een lange stilte. ‘Dat is het hele geheim. Snappen jullie het dan nóg niet? Voor iedere variant van mijn ras geldt, dat ze binnen niet al te lange tijd zwanger gemaakt moet worden wanneer ze zich weer in een vrouwelijke fase bevindt. Kind, mannelijk, vrouwelijk, zwangerschap, mannelijk, vrouwelijk, zwangerschap: dat is de volgorde, een eindeloze kringloop. Als ze niet op tijd zwanger wordt, gaat ze dood. Dat geldt zelfs voor óns. En wij Bemiddelaars kunnen niet zwanger worden. We zijn bastaarden, steriele kruisingen.’
Читать дальше