‘Het zijn maar handvuurwapens. Ze zijn niet bijzonder krachtig.’
‘In het museum zijn ook wapens. Dat is een van de dingen waar musea voor dienen. Maar ik weet niet welke van die wapens nog bruikbaar zijn.’
‘Het is de moeite van het proberen waard. Whitbread. Potter. Ga op zoek naar wapens. En nu, waar is die ondergrondse?’ De Splinters keken om zich heen. Charlie begreep kennelijk wat er gezegd werd, hoewel ze geen enkele poging ondernam om ook maar een woord Anglisch te spreken. Ze tjilpten een ogenblik tegen elkaar, en toen wees Whitbreads Splinter naar het kathedraalachtige gebouw. ‘Daarbinnen.’ Vervolgens wees ze op de gebeeldhouwde ‘demonen’ langs de kroonlijsten. ‘Alles wat jullie zult tegenkomen is ongevaarlijk, met uitzondering van die daar. Die behoren tot de kaste van de Krijgers; het zijn soldaten, lijfwachten, politieagenten. Het zijn moordenaars, en ze zijn er bijzonder goed in. Als je er zo een ziet, maak dan dat je wegkomt.’
Vluchten? Om de dooie dood niet,’ mompelde Staley nijdig. Hij greep zijn pistool wat steviger beet. ‘Ik zie jullie straks wel beneden,’ riep hij tegen de anderen. ‘Hoe moet het met die Bruine, die jullie bij je hebben?’
‘Ik zal haar roepen,’ zei Whitbreads Splinter. Ze maakte een triller. De Bruine kwam binnen, verscheidene dingen met zich meedragend, die ze aan Charlie overhandigde. De Splinters inspecteerden die even en daarna zei Whitbreads Splinter: ‘Deze dingen zullen jullie nodig hebben. Luchtfilters. Jullie kunnen jullie helmen afzetten en verder deze maskers dragen.’
‘Maar onze radio’s —’ wierp Horst tegen.
‘Draag ze. Straks kan de Bruine ook wat aan die radio’s van jullie doen. Willen jullie wérkelijk je oren in die verdomde helmen opgesloten houden? Die zuurstoftanks en die filters van jullie zijn trouwens óók niet eeuwig.’
‘Goed, dank je,’ zei Horst. Hij nam het filter aan en bond het voor zijn gezicht. Een zachte holte bedekte zijn neus, en daarvandaan liep een slangetje naar een bus, die aan zijn gordel bevestigd werd. Het was een hele opluchting de helm af te kunnen zetten, maar hij wist niet waar hij hem moest laten. Ten slotte bond hij hem maar aan zijn gordel vast, waar hij ongemakkelijk slingerde en stootte onder het lopen. ‘Oké, laten we gaan.’ Het spreken viel hem ook makkelijker zonder helm, maar hij zou er voortdurend op bedacht moeten zijn niet door zijn mond te ademen.
Er was een hellende gang die spiraalsgewijs omlaag voerde. Heel ver omlaag. Er bewoog zich niets in de geen schaduwen afwerpende verlichting, maar Staley zag zichzelf als een doelwit voor iemand die zich eventueel daar beneden ophield. Hij wenste dat hij granaten bij zich had, en een peloton Mariniers. Maar in plaats daarvan waren daar alleen maar hijzelf en zijn twee makkers. En de Splinters. Bemiddelaars. ‘Bemiddelaars vechten nooit,’ had Whitbreads Splinter gezegd. Dat mocht hij niet vergeten. Zozeer gedroeg ze zich als Jonathon Whitbread, dat hij telkens armen moest tellen om zich ervan te vergewissen met wie hij sprak, maar als strijdmakker hoefde hij niet op haar te rekenen. En Bruinen waren ook al niet gewend te vechten. Zich behoedzaam voortbewegend ging hij de buitenaardse wezens met getrokken pistool voor, de spiraalvormige gang omlaag. De gang eindigde bij een soort portaal, en hij bleef even staan. Aan de andere kant was het stil. Naar de duivel ermee, dacht hij, en ging naar binnen. Er was niemand, en hij bevond zich in een ruime, cilindervormige tunnel, met rails langs de bodem en aan de ene kant een vlak perron. Links van hem eindigde de tunnel in een rotswand. Naar rechts scheen de tunnel zich eindeloos uit te strekken in de duisternis. In de rotsige wanden van de tunnel zaten littekens, waar in een reusachtige walvis de ribben gezeten zouden hebben.
De Splinter kwam hem achterop en zag waar hij naar stond te kijken. ‘Vroeger is hier eens een lineaire accelerator geweest, totdat een of andere in opkomst zijnde beschaving hem gesloopt heeft voor het metaal dat hij bevatte.’
‘Ik zie geen wagens. Hoe kunnen we er een bemachtigen?’
‘Ik kan er een oproepen. Alle Bemiddelaars kunnen dat.’
‘Niet jij, Charlie,’ zei Horst. ‘Of weten ze soms dat zij óók in het complot zit?’
‘Horst, als we hier op een wagen wachten zal die vol met Krijgers zitten. De Bewaarder wéét dat jullie je toegang verschaft hebben tot zijn gebouw. Ik snap niet dat zijn Krijgers nog niet hier zijn. Waarschijnlijk een dispuut over de jurisdictie tussen hem en mijn Meester. Jurisdictie is iets waar de nemers van besluiten grote waarde aan hechten… en koning Peter zal ook wel proberen de boel zoveel mogelijk in verwarring te houden.’
‘We kunnen dus niet per vliegtuig ontsnappen. We kunnen niet weglopen door de akkers. En een wagen oproepen kunnen we ook al niet,’ zei Staley. ‘Oké. Schets dan maar eens zo’n ondergrondse spoorwagen voor me.’
Ze tekende er een op het inbrengscherm van Staley’s zakcomputer. Het was een doos op wielen; de alle ruimte benuttende vorm die men altijd voor voertuigen pleegt te kiezen die zoveel mogelijk personen moeten kunnen vervoeren en die binnen een beperkte ruimte geparkeerd moeten kunnen worden. ‘De motoren zitten hier aan de wielen. De bediening kan automatisch zijn —’
‘Niet op een wagen die voor militaire doeleinden gebruikt wordt.’
‘Goed dan, de bediening hier voorin. En het is mogelijk dat de Bruinen en de Krijgers er van alles aan veranderd hebben. Dat doen ze wel vaker, weet je…’
‘Ja, zoals bepantsering bijvoorbeeld. Gepantserd glas en gepantserde zijkanten. En vuurmonden in de boeg.’ De Splinters verstijfden plotseling alle drie, en Horst spitste zijn oren. Hij hoorde niets. ‘Voetstappen,’ zei de Splinter. ‘Whitbread en Potter.’
‘Het is mogelijk.’ Als een kat sloop Staley terug naar de ingang. ‘Ontspan je, Horst. Ik heb hun ritmen herkend.’ Ze bleken wapens gevonden te hebben. ‘Dit hier is de mooiste vondst,’ zei Whitbread. Hij hield een buis omhoog met aan het ene uiteinde een lens, en aan het andere eind een kolf die duidelijk voor de schouder van een Splinterwezen bedoeld was. ‘Ik weet niet hoe lang het duurt voor de energie op is, maar ik weet wel dat ik er een gat mee gebrand heb dwars door een dikke stenen muur heen. ’n Onzichtbare straal.’ Staley nam het wapen aan. ‘Precies wat we nodig hebben. Over die andere wapens vertel je me straks meer. Ga nu in dat portaal staan en blijf daar.’ Staley zelf vatte post op de plaats waar het perron ophield vlak naast de ingang van de tunnel. Wat er ook kwam, ze zouden hem pas kunnen zien als ze uit de tunnel kwamen. Hij vroeg zich af hoe goed de bepantsering was, waarover de Splinterwezens beschikten. Zou een röntgenlaser erdoorheen gaan? Het bleef stil, en ongeduldig wachtte hij af.
Dit is eigenlijk te gek, zei hij tegen zichzelf. Maar wat voor andere mogelijkheden zijn er? Als ze nu eens met vliegtuigen komen en buiten de koepel landen? Ik had de deur moeten sluiten en daar iemand op post moeten zetten. Het is daar nog niet te laat voor trouwens. Hij wilde zich net omdraaien naar de anderen achter hem, toen hij het hoorde; een zacht gezoem, dat van ver weg langs de rails tot hem kwam. Het had zowaar een kalmerende uitwerking op hem. Hij hoefde nu niet meer te kiezen. Voorzichtig nam Horst een andere houding aan en greep hij het ongewone wapen wat beter vast. De wagen naderde snel…
Hij was veel kleiner dan Staley verwacht had: een tramachtig stuk speelgoed, dat met een fluitend geluid langs hem heen schoot. Hij voelde de wind tegen zijn gezicht. De wagen stopte met een ruk, terwijl Staley hem onder vuur nam met de onzichtbare straal, het wapen als een toverstaf heen en weer zwaaiend. Kwam er niemand naar buiten aan de andere kant misschien? Nee. Het wapen functioneerde goed. De straal was onzichtbaar, maar strepen roodgloeiend metaal liepen kriskras over de buitenkant van het voertuig. Hij liet de straal langs de vensters, waarachter niets te zien viel, en ook langs het dak zwiepen; vervolgens deed hij snel een paar passen naar voren en vuurde de tunnel in.
Читать дальше