‘En kijk daarr es. Gindse parrabolisch-hyperrboloïde strructuurr is vrrijdrragend aan die muurr opgehangen, maarr kijk es goed naarr die muurr!’
‘Ja, die moet weer deel uitgemaakt hebben van een ander gebouw. En God mag weten hoe oud dat is.’ De bewuste muur was meer dan een meter dik en ruw en onregelmatig langs de zijkanten en de bovenkant. Hij was opgebouwd uit bewerkte steenblokken, die elk minstens vijfhonderd kilo moesten wegen. Een of andere klimopachtige plant had zich er overal tussen gedrongen, de bokken omstrengeld en zich dusdanig met de muur verweven, dat deze er zo langzamerhand wel door bijeengehouden moest worden.
Whitbread boog zich voorover en tuurde tussen de ranken. ‘Er zit geen cement tussen, Gavin. Ze hebben de blokken gewoon tegen elkaar aan gepast. En toch steunt de rest van het gebouw erop — en die is van beton. Ze bouwden wel met de bedoeling dat het lang mee zou gaan.’
‘Weet ge nog wat Horrst overr die Stenen Bijenkorrf zei?’
‘Ja, hij zei dat hij de ouderdom ervan gewoon vóélen kon. Inderdaad. Inderdaad…’
‘Die gebouwen moeten uit allerrlei verrschillende tijdperrken zijn. Volgens mij zal ’t ’n museum blijken te zijn. ’n Museum voor arrchitectuurr, misschien. En ze hebben d’rr steeds maarr aan toegevoegd, eeuw na eeuw. En uiteindelijk hebben ze die koepel d’rr overrheen gebouwd om ’t tegen de elementen te bescherrmen.’
‘Tja…’
‘Ge klinkt niet errg overrtuigd.’
‘Die koepel is twee meter dik en van metaal. Tegen wat voor soort elementen…’
‘Vallende asterroïden, misschien. Nee, da’s onzin. Die hebben ze al ’n eeuwigheid geleden verrplaatst.’
‘Ik denk dat ik die kathedraal maar eens van dichtbij ga bekijken. Dat lijkt me hier het oudste bouwwerk.’
De kathedraal was inderdaad een museum. Ieder beschaafd mens van het Keizerrijk zou het terstond als zodanig herkend hebben. Musea zijn nu eenmaal allemaal eender.
Er waren glazen uitstalkasten met oude voorwerpen erin, voorzien van bordjes met data en opschriften erop. ‘De getallen kan ’k wel lezen,’ zei Potter. ‘Kijk, ’t zijn jaarrtallen van vierr en vijf cijferrs. En ze gebrruikten ’t twaalftallige stelsel!’
‘Mijn Splinter heeft me eens gevraagd hoe oud onze opgetekende beschaving was. Hoe oud is die van hen, Gavin?’
‘Tja, hun jaarr is korrterr… Vijf cijferrs. En dat is trruggerrekend vanaf een of and’rre gebeurrtenis; want bij allemaal staat d’rr ’n minteken voorr. Es even zien…’ Hij haalde zijn zakcomputer te voorschijn en in een keurig handschrift krabbelde hij snel enkele cijfers op het inbreng-scherm. ‘Dat getal zou neerrkomen op vierrenzeventigduizend en nog wat. Maarr die borrdjes zijn zo goed als nieuw, Jonathon.’
‘Talen veranderen. Ze zullen die bordjes eens in de zoveel tijd moeten vertalen.’
‘Ja… ja, dit teken ken ik ook. ’t Betekent “plusminus”.’ Snel liep Potter langs de tentoongestelde voorwerpen. ‘Hierr heb je ’t weerr. Hierr nie… en hierr weerr wel. Jonathon, kom dit es bekijken.’ Het was een heel oude machine. Ze was eens van ijzer geweest, maar nu was ze nog slechts één bonk roest. Er was een schets bij die aantoonde hoe ze er eens moest hebben uitgezien. Een houwitser. ‘En kijk es wat d’rr op ’t borrd staat. Dit dubbele plusminusteken betekent dat niemand ’t prrecies meerr weet. ’k Vrraag me af hoe vaak ze dat borrd al verrtaald hebben?’
En zo ging het door, het ene vertrek na het andere. Ze vonden een brede trap die naar boven voerde; de treden waren smal, maar breed genoeg voor menselijke voeten. Boven waren nog meer vertrekken, nog meer uitstalkasten. De plafonds waren laag. De verlichting bestond uit rijen gloeilampen, die vanzelf aangingen zodra ze binnenkwamen en weer uitgingen wanneer ze weggingen. De lichtbollen waren zorgvuldig op zo’n manier aangebracht, dat ze het plafond niet zouden ontsieren. Het museum moest zélf een tentoongesteld voorwerp zijn. De bordjes zagen er allemaal eender uit, maar de uitstalkasten waren allemaal verschillend. Whitbread vond dat niet zo vreemd. Geen twee door Splinters vervaardigde voorwerpen waren ooit hetzelfde. Maar een van die voorwerpen… hij moest er bijna om lachen. Een glazen zeepbel, verscheidene meters lang en twee meter breed, rustte op een abstract, bijna perzikkleurig metalen onderstel. Beide zagen er splinternieuw uit. Aan het onderstel was een bordje bevestigd. In de zeepbel bevond zich een fraai besneden houten doos ter grootte van een lijkkist, die geheel wit gebleekt was van ouderdom en waarvan het deksel uit de restanten van een verroest metalen rasterwerk bestond. Ook dit was van een bordje met opschrift voorzien. Onder het verroeste ijzerdraad lag een assortiment prachtig gevormd, eierschaaldun aardewerk, deels gebroken, deels nog gaaf. Elk van deze voorwerpen afzonderlijk was van een bordje met een jaartal voorzien. ‘Zo iets als een uitstalling binnen een uitstalling,’ zei hij. Potter lachte niet. ‘Dat is ’t ook. Ziet ge dit, hierr? ’t Glazen omhulsel is zowat tweeduizend jaarr oud… dat kan toch niet kloppen, zekerr?’
‘Nee, tenzij…’ Whitbread ging met zijn zegelring langs de glazen zeepbel. ‘Ze zijn allebei gekrast. Namaaksaffier.’ Hij probeerde hetzelfde bij het metaal. Ditmaal kraste het metaal de steen, en niet andersom. ‘Ik geloof dat wel, van die tweeduizend jaar.’
‘Maarr die kist is ongeveerr vierrentwintighonderrd jaarr oud, en dat aarrdewerrk begint pas trrug te tellen vanaf drrieduizend jaarr geleden. Moet ge kijken hoe de stijl telkens verranderrt. Tis ’n overrzicht van de opkomst en ’t verrval van ’n bepaalde school van pottenbakkerrskunst.’
‘Denk je dat die houten kist uit ’n ander museum afkomstig is?’
‘Jae.’
Toen moest Whitbread inderdaad lachen. Ze liepen verder. Even later wees Whitbread en zei: ‘Kijk hier eens, is dit niet weer datzelfde metaal?’ Het kleine, met twee handen te bedienen wapen — het moest wel een soort pistool zijn — stamde volgens het bordje uit dezelfde tijd als de zeepbel van saffier.
Verderop, bij de wand van de grote koepel, troffen ze een raadselachtig bouwsel aan. Het bestond uit een verticaal vlechtwerk van zeshoeken, elk gevormd door stalen binten van twee meter lengte. In sommige van de zeshoeken bevonden zich dikke lijsten van plastic, terwijl andere nog slechts gebroken fragmenten bevatten. Potter wees op de zachte welving van het bouwwerk. ‘Dit is eens ook zo’n koepel geweest, ’n Rronde koepel met geodetische steunspanten. D’rr is nie veel van overr — en ’t zou trouwens toch nie ’t hele terrein overrdekt hebben.’
‘Daar heb je gelijk in. Maar hij is niét door de invloed van het weer vergaan. Kijk maar eens hoe die binten daar bij de rand verwrongen en verbogen zijn. Tornado’s misschien? Dit gebied is er vlak genoeg voor.’
Het duurde een ogenblik voordat Potter dit begreep. Op het ruwe, geterraformeerde Nieuw-Schotland kwamen tornado’s nooit voor. Maar hij herinnerde zich wat hij tijdens de meteorologielessen geleerd had, en knikte. ‘Jae. Tis mogelijk. Tis mogelijk.’ Voorbij de restanten van deze oudere koepel vond Potter een frame van uit elkaar vallend metaal, omgeven door iets dat eens een plastic omhulsel geweest zou kunnen zijn. Het plastic zelf zag er rafelig en verteerd uit. Op het bordje stonden twee jaartallen, allebei van vijf cijfers. De schets daarnaast toonde een smal, primitief uitziend grondvoertuig met drie achter elkaar geplaatste stoelen. De motorkap stond open. ‘Verrbrrandingsmotorr,’ zei Potter, ’k Had anderrs de indrruk dat Splinter Alpha ’n gebrrek aan minerrale brrandstoffen had.’
‘Die indruk had Sally ook. Misschien is hun beschaving bergafwaarts gegaan toen ze al hun minerale brandstoffen opgebruikt hadden. Ik vraag het me af.’
Maar de belangrijkste vondst lag achter een groot glazen kijkraam in een van de muren. Ze kwamen tot de ontdekking dat ze in de ‘toren’ van de kathedraal naar binnen keken, langs een eeuwenoude, met veel tierelantijnen versierde bronzen plaat waarop zich weer een kleiner bordje bevond.
Читать дальше