‘Vuur!’ beval Kutuzov. Met een felle blik vol haat keek hij naar het beeldscherm. ‘Vuur!’
En plotseling gebeurde het. Het Veld van de MacArthur zwol geweldig op, werd blauw, werd geel — en verdween. Er klonk een gebrom van automatische tastapparatuur en de vergroting van het beeld op het scherm werd opgevoerd. En daar hing het schip.
Het stond roodgloeiend, en hele gedeelten ervan waren gesmolten. Het had er eigenlijk helemaal niet behoren te zijn. Wanneer een Veld bezwijkt, lost alles wat zich daarbinnen bevindt zich op tot stof en damp…
‘Die moeten gebraden zijn daarbinnen,’ zei Rod werktuiglijk. ‘Da. Vuur!’
De groene lichtstralen priemden weer door de ruimte. De MacArthur veranderde van vorm, borrelde, zwol op, braakte aan alle kanten lucht uit. Een torpedo bewoog zich bijna langzaam naar haar toe en ontplofte. En nog altijd bleven de laserbatterijen doorgaan met vuren. Toen Kutuzov eindelijk gelastte het vuren te staken was er niets meer te bekennen dan een wolk damp.
Lang bleven Rod en de Admiraal naar het lege beeldscherm zitten staren. Ten slotte wendde de Admiraal zich af. ‘Laat de sloepen aan boord komen, kapitein Mikhailov. We gaan naar huis.’
33. Landing op een planeet
Drie vallende kegels, ietwat aan de kleine kant. In elk daarvan een man, als een ei in een eierdopje genesteld. Horst Staley was de voorste van de drie. Om vooruit te zien had hij een klein vierkant beeldscherm, maar het achteruitzicht was eenvoudig overal om hem heen. Op zijn ruimtepak na was hij blootgesteld aan de ruimte. Behoedzaam draaide hij zich om, en zag twee andere, eveneens door vlammen voortgestuwde kegels achter hem. Ergens ver over de horizon waren de MacArthur en de Lenin. Er was geen kans op dat de radio in zijn ruimtepak zover zou reiken, maar hij stelde hem in op de oproepgolflengte en probeerde het toch maar. Er kwam geen antwoord.
Het was allemaal ook zo snel gegaan. De kegels hadden automatisch de stuwraketten ingeschakeld, en tegen de tijd dat hij de Lenin opgeroepen had was het al te laat geweest. Misschien hadden de marconisten het druk gehad met iets anders, of misschien was hij te traag geweest — Horst voelde zich plotseling erg eenzaam. Ze bleven vallen. Eensklaps zwegen de raketmotoren. ‘Horst!’ Dat was Whitbreads stem. Staley antwoordde. ‘Horst, deze dingen gaan een atmosfeerlanding maken!’
‘Ja. Hou je vast, en blijf zitten waar je zit. Wat kunnen we anders doen?’
Het was overbodig daarop te antwoorden. In eenzame stilte vielen de drie kleine kegels naar de onder hen liggende heldergroene planeet toe. En vervolgens: het binnendringen in de atmosfeer. Voor geen van allen was dit de eerste keer. Ze kenden de kleuren van het plasmaveld dat zich voor de neus van een schip vormt en waarvan de tinten verschillen naar gelang de chemische samenstelling van het hitteschild. Maar ditmaal waren ze er zo goed als onbeschermd aan blootgesteld. Zou er stralingsgevaar zijn? Of grote hitte?
Door het gekraak van de luchtstoringen heen drong Whitbreads stem tot Staley door. ‘Ik probeer te denken als een Kaboutertje, en het valt niet mee. Ze waren vertrouwd met onze ruimtepakken. Ze zullen dus ook wel geweten hebben hoeveel straling ze tegen kunnen houden. Maar hoeveel zullen ze gedacht hebben dat we verdragen konden? En hoeveel hitte?’
‘ ’k Ben van gedachten verranderrd,’ hoorde Staley Potter zeggen, ‘ ’k Ga toch maarr nie naarr beneden.’
Staley trachtte hun gelach te negeren. Hij had de leiding over drie men-senlevëns, en hij vatte die verantwoordelijkheid ernstig op. Terwijl hij op hitte, luchtwervelingen, ongevoelde dodelijke stralingen, een kantelen van de kegel, ongemak en dood wachtte, trachtte hij zijn spieren wat te ontspannen.
Door plasma vervormd zag hij beneden zich een landschap voorbijschieten. Cirkelvormige zeeën en grote rivierbogen. Onafzienbare stukken stad. Bergen, omsloten door ijs en nog meer stad, eindeloos, onafgebroken, en de hellingen overspoelend tot aan de besneeuwde toppen toe. Een groot stuk oceaan; zouden die verdomde kegels ook kunnen drijven? Opnieuw land. De kegels minderen vaart, een en ander wordt groter en duidelijker te onderscheiden. Luchtstromingen om hen heen nu. Bootjes op een meer, heel kleine stipjes, horden van die dingen. Een stuk groen bos, scherp begrensd en doorsneden door wegen. De rand van Staley’s kegel opende zich en er stroomde een ringvormige parachute naar buiten, die zich achter hem ontplooide. Staley zakte diep in de vormvaste stoel weg. Gedurende enkele ogenblikken zag hij alleen maar een stuk blauwe hemel. Toen volgde er een dreunende smak, die al zijn botten door elkaar rammelde. Hij vloekte binnensmonds. De kegel wiebelde en viel toen op zijn kant. Luid klonk Potters stem eensklaps in Staley’s oren. ‘ ’k Heb ontdekt hoe ge dit ding boven de grrond kunt laten zweven! Zoek naarr ’n verr-schuifb’rre knop bij ’t midden, als die beestjes deze dingen tenminste allemaal ’t zelfde gemaakt hebben. Dat is de rregelaarr voorr de aan-drrijving, en doorr ’t hele dekselse bedieningspaneel op z’n stang heen en weerr te bewegen kunt ge de rraket van stand doen verranderren.’ Jammer dat hij dat niet eerder ontdekt had! dacht Staley. ‘Daal tot vlak bij de grond en blijf daar zweven,’ zei hij. ‘De brandstof zal misschien al gauw op zijn. Heb je misschien ook een mechanisme gevonden om een parachute open te laten gaan, Potter?’
‘Nee. Die hangt al errgens onderr me. Gindse rraketvlam zal ’m intussen wel weggebrrand hebben. Waarr zijt ge?’
‘Ik ben op de grond. Wacht even tot ik me losgemaakt heb —’ Staley gespte het veiligheidsharnas los en tuimelde ruggelings op de grond. De zetel zat dertig centimeter lager dan de rand van de kegel. Hij trok zijn wapen en brandde er een gat in om de zich daarachter bevindende ruimte te onderzoeken. Het hele compartiment was opgevuld met een soort schuimrubber. ‘Als je straks geland bent, moet je je er eerst terdege van vergewissen dat er geen Kaboutertjes in je reddingsboot zitten,’ beval hij op gedecideerde toon.
‘Verdomme! Daar ben ik bijna gekanteld,’ klonk de stem van Whitbread. ‘Deze dingen zijn verraderlijk —’
‘Ik zie je, Jonathon!’ schreeuwde Potter. ‘Blijf daarr zweven, dan kom ik naarr je toe.’
‘Kijk of je mijn parachute ziet,’ beval Staley.
‘Ik zie je nergens. We zijn misschien wel twintig kilometer van elkaar verwijderd. Je signaal is niet erg sterk,’ antwoordde Whitbread. Staley kwam moeizaam op de been. ‘Alles op z’n tijd,’ mompelde hij. Zorgvuldig inspecteerde hij de reddingsboot. Er was nergens voldoende ruimte waarin een miniatuurtje zich verstopt en de daling door de atmosfeer overleefd zou kunnen hebben, maar hij keek nog eens goed om zich zekerheid te verschaffen. Daarna schakelde hij de oproepgolf-lengte weer in en probeerde de Lenin te bereiken, maar hij verwachtte geen antwoord, en kreeg dat ook niet. De radio’s waarmee ruimtepak-ken uitgerust zijn werken alleen maar op gezichtsafstand en zijn met opzet niet erg krachtig gemaakt, want anders zou de hele ruimte gevuld zijn met het gebabbel van mannen in ruimtepakken. In de door de Kaboutertjes herbouwde reddingsbootjes bevond zich niets dat ook maar enigszins op een radio leek. Hoe stelden de Kaboutertjes het zich voor, schipbreukelingen om hulp te laten roepen? Ietwat wankel stond Staley daar; hij was nog niet gewend aan de zwaartekracht. Overal om hem heen strekten zich bebouwde akkers uit met om en om geplante rijen paarse, op eierplanten lijkende struiken met donkergekleurde bladerkronen die tot aan zijn borst reikten, en lage struiken vol helder graan. De rijen strekten zich naar alle kanten uit tot in de onafzienbare verte.
‘Ik heb je nog steeds niet kunnen ontdekken, Horst,’ meldde Whitbread. ‘Zo komen we er niet. Horst, zie je misschien een groot, laag gebouw, dat glinstert als een spiegel? Het is het enige gebouw dat ik in de hele omtrek zie.’
Читать дальше