1 ...6 7 8 10 11 12 ...89 De Collectebus reed door het duister en joeg struiken en verkeerszuilen, telefooncellen en bomen opzij terwijl Harry rusteloos op zijn donzen bed lag. Na een tijdje herinnerde Sjaak zich dat Harry betaald had voor warme chocola, maar die morste hij over Harry’s kussen toen de bus onverwacht van Anglesea oversprong naar Aberdeen. Een voor een kwamen er heksen en tovenaars met kamerjassen en pantoffels naar beneden om uit te stappen. Zo te zien waren ze allemaal blij dat de rit erop zat.
Uiteindelijk was Harry de enige passagier die overbleef.
‘Oké Marcel,’ zei Sjaak handenwrijvend, ‘waar motje wezen in Londen?’
‘De Wegisweg,’ zei Harry.
‘Okidoki,’ zei Sjaak. ‘Hou je vast —’
KNAL!
Ze raasden plotseling over Charing Cross Road. Harry ging overeind zitten en keek hoe gebouwen en bankjes angstig opzij sprongen voor de aanstormende Collectebus. De hemel begon een beetje lichter te worden. Hij zou zich een paar uur verborgen houden tot Goudgrijp openging en dan op weg gaan naar — dat wist hij nog niet. Goof maakte een noodstop en de Collectebus kwam met piepende remmen tot stilstand voor een klein, haveloos kroegje: de Lekke Ketel. Daarachter bevond zich de magische ingang van de Wegisweg.
‘Bedankt,’ zei Harry tegen Goof. Hij sprong uit de bus en hielp Sjaak om zijn hutkoffer en de kooi van Hedwig naar buiten te sjouwen. ‘Nou,’ zei Harry, ‘tot ziens dan maar.’
Sjaak had echter geen aandacht voor hem. Hij stond in de deuropening van de bus en staarde met grote ogen naar de schemerige ingang van de Lekke Ketel.
‘Dus daar ben je, Harry,’ zei een stem.
Voor Harry zich kon omdraaien, voelde hij een hand op zijn schouder en tegelijkertijd schreeuwde Sjaak: ‘Allemachies! Goof, kommes kijken! Vlug!’
Harry draaide zich om, keek naar de eigenaar van de hand en voelde een emmer vol ijs in zijn maag ploffen — hij was regelrecht in de armen gelopen van Cornelis Droebel, de Minister van Toverkunst.
Sjaak sprong uit de bus en kwam bij hem staan.
‘Hoe noemde u Marcel, Minister?’ vroeg hij opgewonden. Droebel, een klein, dik mannetje met een lange mantel met krijtstreep, maakte een verkleumde en vermoeide indruk.
‘Marcel?’ zei hij fronsend. ‘Dit is Harry Potter.’
‘Ik wist et wel!’ riep Sjaak opgetogen. ‘Goof! Goof! Raad es wie Marcel is, Goof! ’t Is Harry Potter! Ik zie z’n litteken!’
‘Ja,’ zei Droebel geïrriteerd. ‘Nou, ik ben blij dat Harry door de Collectebus is opgepikt, maar we hebben iets te bespreken in de Lekke Ketel en —’
Droebel greep Harry’s schouder nog steviger beet en loodste hem met zachte dwang naar binnen. Door een deur achter de bar verscheen een gebogen gedaante met een lantaarn: Tom, de gerimpelde en tandeloze waard. ‘Dus u heeft hem, Minister!’ zei Tom. ‘Kan ik iets voor u halen? Bier? Cognac?’
‘Misschien een pot thee,’ zei Droebel, die Harry nog steeds niet had losgelaten.
Achter hem klonk een hoop gehijg en geschraap en Sjaak en Goof verschenen. Ze zeulden Harry’s hutkoffer en de kooi van Hedwig mee en keken opgewonden om zich heen.
‘Waarom hebbie niet gezegd wie je bent, Marcel?’ zei Sjaak met een brede grijns, terwijl Goof uilachtig over zijn schouder keek.
‘En een privékamer graag, Tom,’ zei Droebel met nadruk.
‘Tot ziens,’ zei Harry neerslachtig tegen Sjaak en Goof toen Tom wenkte en hen voorging naar een gang achter de bar.
‘Tot ziens, Marcel!’ riep Sjaak.
Droebel nam Harry mee door de donkere gang, achter het licht van Toms lantaarn aan. Ze gingen een kleine zitkamer binnen, Tom knipte met zijn vingers, vlammen laaiden op in de haard en buigend vertrok hij. ‘Ga zitten, Harry,’ zei Droebel en hij wees op een stoel naast het vuur.
Harry ging zitten en voelde dat hij kippenvel op zijn armen kreeg, ondanks de warmte van het vuur. Droebel deed zijn mantel af, gooide hem over een stoel, hees de broek van zijn flesgroene pak op en nam plaats tegenover Harry.
‘Harry, ik ben Cornelis Droebel, de Minister van Toverkunst.’ Uiteraard wist Harry dat al; hij had Droebel eerder gezien, maar omdat hij toen zijn vaders Onzichtbaarheidsmantel had gedragen, mocht Droebel dat niet weten.
Tom de waard verscheen weer. Hij had een schort aangetrokken over zijn nachthemd en had een blad met thee en beschuitbollen bij zich. Hij zette het blad op het tafeltje tussen Harry en Droebel, ging weer naar buiten en deed de deur dicht.
‘Zo, Harry,’ zei Droebel, die thee inschonk. ‘We zaten allemaal behoorlijk in de rats, dat wil ik je wel vertellen. Zomaar weglopen bij je oom en tante! Ik was bang dat… maar goed, je bent veilig en daar gaat het om.’ Droebel beboterde een beschuitbol en schoof het bord naar Harry.
‘Eet wat, Harry. Je ziet er doodmoe uit. Nou… Je zult blij zijn om te horen dat we de onfortuinlijke opzwelling van Margot Duffeling ongedaan hebben gemaakt. Twee leden van het Traumateam voor Toverongevallen hebben een paar uur geleden de Ligusterlaan bezocht. Juffrouw Duffeling is lekgeprikt en haar geheugen is gewist, zodat ze zich niets meer van het voorval herinnert. Dus dat is ook weer geregeld en gelukkig heeft niemand er iets aan overgehouden.’
Droebel keek Harry glimlachend aan over de rand van zijn kopje, alsof hij een vriendelijke oom was die het tegen zijn favoriete neefje had. Harry, die zijn oren niet kon geloven, deed zijn mond open om iets te zeggen, kon niets bedenken en deed hem maar weer dicht.
‘Ja, je bent natuurlijk bang wat je oom en tante zullen zeggen,’ zei Droebel. ‘Nou, ik zal niet ontkennen dat ze min of meer buiten zichzelf waren van woede, maar ze zijn bereid je volgende zomer toch weer in huis toe te laten, als je met de kerst- en paasvakantie maar op Zweinstein blijft.’
Harry wist eindelijk iets uit te brengen.
‘Ik blijf met kerst en Pasen altijd op Zweinstein,’ zei hij, ‘en ik ga nooit meer terug naar de Ligusterlaan!’
‘Kom kom, Harry, ik weet zeker dat je daar anders over zult denken als je weer een beetje gekalmeerd bent,’ zei Droebel bezorgd. ‘Tenslotte blijft het je familie en ik weet zeker dat jullie in wezen best op elkaar gesteld zijn, ergens — eh — héél diep van binnen.’
Harry deed geen poging om Droebel uit de droom te helpen. Hij zat er nog steeds op te wachten wat er met hem zou gebeuren.
‘Dus nu hoeven we alleen nog te besluiten waar je de laatste twee weken van de vakantie zult logeren,’ zei Droebel, terwijl hij een tweede beschuitbol smeerde. ‘Ik stel voor dat je een kamer neemt in de Lekke Ketel en dan —’
‘Wacht eens even,’ flapte Harry eruit. ‘Krijg ik geen straf?’
Droebel knipperde met zijn ogen. ‘Straf?’
‘Ik heb de wet overtreden!’ zei Harry. ‘De Wet op de Restrictie van Toverkunst door Minderjarigen!’
‘O, dat! Voor zoiets onbenulligs krijg je heus geen straf, hoor!’ zei Droebel, ongeduldig met zijn beschuitbol zwaaiend. ‘Gewoon een ongelukje! Als we iedereen die wel eens een tante opblaast naar Azkaban moesten sturen…’
Dat strookte helemaal niet met Harry’s eerdere ervaringen met het Ministerie van Toverkunst. ‘Vorig jaar heb ik nog een officiële waarschuwing gekregen omdat een huiself bij mijn oom en tante een pudding op de grond had gegooid!’ zei hij fronsend tegen Droebel. ‘Toen schreef het Ministerie dat ik van Zweinstein gestuurd zou worden als ik daar nog één keer zou toveren!’
Als Harry zich niet vergiste, voelde Droebel zich plotseling nogal opgelaten. ‘De zaken liggen nu heel anders, Harry… we moeten rekening houden met… gezien de situatie… je wilt toch niet van school gestuurd worden?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Harry.
‘Waarom zou je je dan druk maken?’ zei Droebel lachend. ‘Neem jij nou maar een beschuitbol en dan kijk ik of Tom een kamer voor je heeft.’
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу