Dat was het Tarsis de Schone dat de reisgenoten die ochtend kort na zonsopgang betraden.
4
Gearresteerd. De helden raken van elkaar gescheiden. Een onheilspellend afscheid.
De paar slaperige wachters die die ochtend op de stadsmuren stonden, waren meteen klaarwakker toen ze het vermoeide, zwaarbewapende groepje reizigers zagen dat de stad in wilde. Ze ontzegden hun niet de toegang. Ze stelden hun niet eens vragen, niet veel tenminste. Een halfelf met een rode baard en een zachte stem, de eerste halfelf in decennia die zich in Tarsis vertoonde, zei dat ze een lange reis achter de rug hadden en op zoek waren naar onderdak. Zijn metgezellen bleven stilletjes achter hem staan en maakten geen enkele onverhoedse beweging. Gapend stuurden de wachters hen naar de herberg van de Rode Draak.
Daarmee had de kous af kunnen zijn. Naarmate de geruchten over oorlog zich verspreidden, doken er immers steeds meer merkwaardige figuren in Tarsis op. Maar de mantel van een van de mensen waaide open toen hij door de poort liep, en een van de wachters ving een glimp op van een wapenrusting die glansde in de ochtendzon. Hij zag het gehate symbool van de ridders van Solamnië op het antieke borstkuras. Met een van woede vertrokken gezicht trok de wachter zich terug in de schaduw, om vervolgens achter de groep aan te sluipen terwijl die door de ontwakende stad liep.
De wachter zag hen de Rode Draak binnengaan. Buiten in de kou bleef hij staan wachten totdat hij er zeker van was dat ze op hun kamers zouden zijn. Toen glipte hij naar binnen om een paar woorden te wisselen met de herbergier. De wachter wierp een steelse blik op de gelagkamer, zag dat de groep het zich daar gemakkelijk had gemaakt en waarschijnlijk voorlopig nergens naartoe zou gaan, en rende weg om verslag uit te brengen.
‘Dat krijg je er nou van als je op de kaart van een kender vertrouwt,’ zei de dwerg geërgerd terwijl hij zijn lege bord wegschoof en met zijn hand zijn mond afveegde. ‘Dan kom je in een zeehaven terecht waar ze niet eens een zee hebben!’
‘Daar kan ik niets aan doen,’ wierp Tas tegen. ‘Toen ik de kaart aan Tanis gaf, heb ik tegen hem gezegd dat hij van voor de Catastrofe dateerde. “Tas,” vroeg Tanis voordat we weggingen, “heb je een kaart waarop we kunnen zien hoe we in Tarsis moeten komen?” Ik zei ja en heb hem deze gegeven. Thorbardin, het dwergenrijk onder de berg en Zuidpoort staat erop, en hier ligt Tarsis, en al het andere was ook precies waar het volgens de kaart moest zijn. Kan ik het helpen dat er iets met de oceaan is gebeurd! Ik —’
‘Zo is het wel genoeg, Tas,’ verzuchtte Tanis. ‘Niemand geeft jou de schuld. Niemand kan hier iets aan doen. Onze verwachtingen waren gewoon te hoog gespannen.’
Gerustgesteld pakte de kender zijn kaart, rolde hem op en schoof hem in zijn koker, bij alle andere gekoesterde kaarten van Krynn. Toen legde hij zijn smalle kin in zijn handen en bestudeerde de sombere gezichten van zijn metgezellen aan de tafel. Zonder veel hoop begonnen ze te praten over wat ze nu moesten doen.
Al snel verveelde Tas zich. Hij wilde deze stad verkennen. Er waren zo veel ongewone dingen te zien en te horen, dat Flint hem zowat had moeten meesleuren zodra ze Tarsis binnen waren gekomen. Er was een markt met fantastische spulletjes die lagen te wachten tot iemand ze kwam bewonderen. Hij had zelfs een paar andere kenders gezien, en hij wilde graag met hen praten. Hij maakte zich zorgen over zijn vaderland. Onder de tafel gaf Flint hem een schop, en met een zucht richtte hij zijn aandacht weer op Tanis.
‘We brengen hier de nacht door, rusten even goed uit en proberen zo veel mogelijk te weten te komen. Daarna sturen we een bericht naar Zuidpoort,’ zei Tanis. ‘Misschien is er verder naar het zuiden nog een havenstad. Een paar van ons zouden verder kunnen trekken om dat te onderzoeken. Wat vind jij, Elistan?’
De priester schoof zijn onaangeroerde bord van zich af. ‘Ik denk dat dat onze enige kans is,’ zei hij droevig. ‘Maar ik keer terug naar Zuidpoort. Ik kan niet te lang wegblijven. En jij kunt maar beter met me meegaan, lieve kind.’ Hij legde zijn hand op die van Laurana. ‘Ik kan je hulp niet missen.’
Laurana glimlachte naar Elistan. Haar blik dwaalde af naar het boze gezicht van Tanis, waarop haar glimlach als sneeuw voor de zon verdween.
‘Waterwind en ik hebben het hier al over gehad. We gaan met Elistan mee,’ zei Goudmaan. Haar zilvergouden haar glansde in het zonlicht dat door de ramen naar binnen scheen. ‘Het volk heeft mijn geneeskunsten nodig.’
‘En bovendien mist het bruidspaar de privacy van hun tent,’ voegde Caramon er zachtjes, maar duidelijk hoorbaar aan toe. Goudmaan werd vuurrood, maar haar echtgenoot glimlachte.
Sturm wierp Caramon een blik vol walging toe voor hij zich tot Tanis wendde.
‘Ik ga met je mee, mijn vriend,’ bood hij aan.
‘En wij ook, natuurlijk,’ zei Caramon meteen.
Fronsend keek Sturm naar Raistlin, die ineengedoken in zijn rode gewaad bij het haardvuur het vreemde kruidenaftreksel zat te drinken dat zijn hoest verlichtte.
‘Ik geloof niet dat je broer tot reizen in staat is, Caramon...’ begon de ridder.
‘Wat een bezorgdheid om mijn welzijn opeens,’ fluisterde Raistlin sarcastisch. ‘Maar eigenlijk gaat het je helemaal niet om mijn gezondheid, of wel soms, Sturm Zwaardglans? Je maakt je zorgen om mijn groeiende macht. Je bent bang voor me…’
‘Zo is het wel genoeg!’ zei Tanis, want Sturms gezicht vertrok al van woede.
‘Of de magiër gaat terug, óf ik,’ zei Sturm kil.
‘Sturm...’ begon Tanis.
Tasselhof maakte van de gelegenheid gebruik om heel stilletjes van tafel te gaan. Iedereen werd in beslag genomen door de woordenwisseling tussen de ridder, de halfelf en de magiegebruiker. Tasselhof huppelde door de voordeur van de Rode Draak naar buiten, een naam die hij overigens bijzonder amusant vond. Tanis had er echter niet om kunnen lachen.
Daar moest Tas aan denken toen hij verrukt om zich heen keek naar alles wat er te zien was. Tanis kon nergens meer om lachen tegenwoordig. De halfelf leek het verdriet van de hele wereld met zich mee te torsen. Tasselhof dacht wel te weten wat eraan schortte. Hij haalde een ring uit een van zijn buidels en bestudeerde die aandachtig. Het was een gouden ring, door elfen vervaardigd, en had de vorm van een krans van klimopblaadjes. In Qualinesti had hij hem van de grond opgeraapt. Dit was nu eens niet iets wat de kender had ‘vergaard’. Hij was door een diep gekwetste Laurana voor zijn voeten geworpen nadat Tanis hem aan haar had teruggegeven.
Toen hij even over dat alles had nagedacht, besloot Tas dat het iedereen goed zou doen om in aparte groepjes naar nieuwe avonturen op zoek te gaan. Zelf zou hij natuurlijk met Tanis en Flint meegaan, want de kender was er vast van overtuigd dat die twee het nooit zonder hem zouden redden. Maar eerst wilde hij wat meer van deze boeiende stad zien.
Tasselhof bereikte het eind van de straat. Toen hij achteromkeek, kon hij de Rode Draak nog zien. Mooi. Er was nog niemand naar hem op zoek. Hij wilde net een passerende straatventer de weg naar de markt vragen, toen hij iets zag wat deze toch al boeiende stad nog een stuk boeiender beloofde te maken.
Tanis maakte een eind aan de ruzie tussen Sturm en Raistlin, voorlopig althans. De magiër besloot in Tarsis te blijven om de overblijfselen van de oude bibliotheek op te sporen. Caramon en Tika boden aan bij hem te blijven, terwijl Tanis, Sturm en Flint (en Tas natuurlijk) naar het zuiden zouden trekken. Op de terugweg zouden ze de broers dan weer komen ophalen. De rest van de groep zou met het teleurstellende nieuws terugkeren naar Zuidpoort.
Nu dat geregeld was, ging Tanis naar de herbergier om voor hun overnachting te betalen. Hij stond zilveren munten uit te tellen toen hij een hand op zijn arm voelde.
Читать дальше