Daarom trokken de magiërs naar de enige Toren die al die tijd onbedreigd was gebleven: de Toren van Wayreth in het Kharolisgebergte. Ze trokken naar Wayreth om hun wonden te verzorgen en het kleine vonkje magie te koesteren dat er nog was op de wereld. De spreukenboeken die ze niet konden meenemen — want het waren er ongelooflijk veel en vele waren omgeven met beschermende spreuken — werden geschonken aan de grote bibliotheek van Palanthas, en daar staan ze nog steeds, volgens de overlevering van mijn volk.’
De zilveren maan was opgekomen, en zijn stralen schonken zijn dochter een schoonheid die Tanis de adem benam, terwijl de kilheid ervan als een doorn in zijn hart stak.
‘Wat weet je over een derde maan?’ vroeg hij. Huiverend keek hij op naar de nachtelijke hemel. ‘Een zwarte maan...’
‘Weinig,’ antwoordde Alhana. ‘De magiegebruiker put zijn kracht uit de manen: de dragers van de Witte Mantel uit Solinari, die van de Rode Mantel uit Lunitari. Volgens de overlevering is er een maan waaraan de dragers van de Zwarte Mantel hun kracht ontlenen, maar alleen zij kennen zijn naam en weten hoe ze hem aan de hemel kunnen vinden.’
Raistlin kende de naam wel, of tenminste, die andere stem, dacht Tanis. Maar die gedachte sprak hij niet hardop uit.
‘Hoe is je vader aan de drakenbol gekomen?’
‘Mijn vader Lorac was een leerling,’ antwoordde Alhana zachtjes met haar gelaat naar de zilveren maan gericht. ‘Hij is naar de Toren van de Hoge Magie in Istar gereisd om de Proeven af te leggen, die hij heeft voltooid en overleefd. Daar heeft hij voor het eerst de drakenbol gezien.’ Ze zweeg even. ‘Ik ga je iets vertellen wat ik nog nooit aan iemand heb verteld, en wat mijn vader alleen aan mij heeft verteld. En de enige reden dat ik dat doe, is dat je het recht hebt te weten wat... wat je kunt verwachten. Tijdens de Proeven...’ — Alhana aarzelde even, schijnbaar zoekend naar de juiste woorden — ‘sprak de drakenbol tot hem, in zijn hoofd. Hij vreesde dat er een afschuwelijke ramp naderde. “Je mag me niet hier in Istar achterlaten,” zei hij tegen mijn vader. “Als je dat toch doet, zal ik vernietigd worden en zal de wereld ten onder gaan.” Mijn vader... Je zou kunnen zeggen dat hij de drakenbol heeft gestolen, al vond hij zelf dat hij hem redde.
Iedereen verliet de Toren van Istar. De Priesterkoning nam zijn intrek en gebruikte hem voor zijn eigen doeleinden. Uiteindelijk verlieten de magiërs ook de toren van Palanthas.’ Alhana rilde. ‘Dat is een afgrijselijk verhaal. De regent van Palanthas, een discipel van de Priesterkoning, ging naar de Toren om de poort te verzegelen. Dat beweerde hij althans. Maar iedereen kon zien hoe zijn ogen hebzuchtig op de prachtige Toren bleven rusten, want verhalen over de wonderen die binnen te vinden waren — zowel goede als kwade — hadden zich door het land verspreid.
De Witte Tovenaar deed de sierlijke gouden poort van de Toren op slot met een zilveren sleutel. De regent strekte gretig zijn hand naar de sleutel uit, maar op dat moment verscheen een drager van de Zwarte Mantel op een van de bovenste verdiepingen voor het raam.
“De poort blijft gesloten en de zalen blijven leeg tot de dag dat de meester van het verleden en het heden met zijn macht terugkeert!” riep hij uit. Toen sprong de kwade magiër door het raam naar buiten en stortte zich op de poort. Zodra de punten door zijn zwarte gewaad heen drongen, sprak hij een vloek uit over de Toren. Zijn bloed stroomde op de grond, de goud met zilveren poort werd zwart en verwrongen. De glanzende roodwitte toren veranderde in ijzig grijze steen en de zwarte minaretten vergingen tot stof.
De regent en het volk sloegen doodsbang op de vlucht. Tot op de dag van vandaag heeft niemand het gewaagd de Toren van Palanthas te betreden of zelfs maar naar de poort toe te lopen. Na de vervloeking van de Toren heeft mijn vader de drakenbol naar Silvanesti gebracht.’
‘Maar je vader moet toch iets over de bol hebben geweten voordat hij hem meenam,’ hield Tanis vol. ‘Hoe hij hem moest gebruiken...’
‘Zo ja, dan heeft hij er niets over gezegd,’ zei Alhana vermoeid, ‘want dat is alles wat ik weet. Nu moet ik rusten. Welterusten,’ voegde ze eraan toe zonder Tanis aan te kijken.
‘Welterusten, vrouwe Alhana,’ zei Tanis vriendelijk. ‘Ik wens je een goede nachtrust. En maak je geen zorgen. Je vader is wijs en heeft al veel meegemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat alles in orde is.’
Alhana wilde zonder nog een woord te zeggen langs hem heen lopen, maar ze aarzelde toen ze het medeleven in zijn stem hoorde.
‘Hoewel hij de Proeve heeft doorstaan,’ zei ze zo zachtjes dat Tanis een stap dichterbij moest komen om haar te kunnen verstaan, ‘was zijn magie niet zo krachtig als die van jouw jonge vriend. En als hij dacht dat de drakenbol onze enige hoop was, vrees ik dat...’ Haar stem sloeg over.
‘De dwergen hebben een gezegde.’ Omdat hij kon merken dat de barrières tussen hen even waren weggevallen, sloeg Tanis zijn arm om Alhana’s schouders en trok haar tegen zich aan. ‘“Geleende problemen moet je altijd terugbetalen in verdriet, met rente.” Maak je geen zorgen. Wij zijn bij je.’
Alhana gaf geen antwoord. Ze liet zich heel even troosten, maar maakte zich toen los uit zijn greep en liep naar de ingang van de grot. Daar bleef ze staan en keek om.
‘Je maakt je zorgen om je vrienden,’ zei ze. ‘Dat hoeft niet. Ze zijn uit de stad ontsnapt en zijn veilig. De kender heeft even op het randje van de dood gezweefd, maar hij heeft het overleefd, en nu zijn ze op weg naar IJsmuur op zoek naar een drakenbol.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Tanis geschrokken.
‘Ik heb je zoveel verteld als ik kan.’ Alhana schudde haar hoofd.
‘Alhana! Hoe weet je dat?’ vroeg Tanis streng.
Met een roze blos op haar bleke wangen prevelde Alhana: ‘Ik... ik heb de ridder een sterrenjuweel gegeven. Hij weet natuurlijk niet wat voor macht erin besloten ligt of hoe hij het kan gebruiken. Ik weet eigenlijk niet eens waarom ik het hem heb gegeven, alleen...’
‘Nou?’ vroeg Tanis. Hij geloofde zijn oren niet.
‘Hij was zo galant, zo dapper... Hij heeft zijn leven op het spel gezet om mij te helpen, en dat terwijl hij niet eens wist wie ik was. Hij hielp me omdat ik hulp nodig had. En...’ Haar ogen glansden. ‘En hij weende toen de draken de mensen doodden. Ik heb nog nooit een volwassene zien wenen. Zelfs toen de draken kwamen en ons van huis en haard verdreven, hebben we geen traan vergoten. Ik denk dat we misschien wel zijn vergeten hoe dat moet.’
Toen leek ze te beseffen dat ze te veel had gezegd, want ze trok haastig de deken opzij en ging de grot binnen.
‘In de naam van de goden!’ verzuchtte Tanis. Een sterrenjuweel! Wat een zeldzaam, onbetaalbaar geschenk! Het juweel was een traditioneel geschenk dat door elfengeliefden wordt uitgewisseld wanneer ze gedwongen zijn elkaar te verlaten, en dat een band tussen hun zielen creëerde. Via die verbintenis delen ze de diepste emoties van hun geliefde en kunnen ze elkaar indien nodig kracht schenken. Maar nog nooit in zijn lange leven had de halfelf meegemaakt dat een sterrenjuweel aan een mens was geschonken. Wat zou het doen met een mens? Wat voor effect zou het hebben? En Alhana... Zij zou nooit van een mens kunnen houden, nooit zijn liefde kunnen beantwoorden. Het was vast een soort blinde kalverliefde. Ze was bang en alleen geweest. Nee, dit kon alleen maar tot verdriet leiden, tenzij er iets ingrijpend veranderde bij de elfen of in Alhana’s binnenste.
De opluchting te weten dat Laurana en de anderen veilig waren verwarmde Tanis’ hart, maar tegelijkertijd werd het verkild door angst en verdriet om Sturm.
9
Silvanesti. De droom in.
De derde dag zetten ze hun reis voort, richting de opkomende zon. Kennelijk hadden ze de draken afgeschud, al meende Tika, die achteraan de hemel afspeurde, dat ze zwarte stipjes aan de horizon kon zien. Die middag, toen de zon achter hen onderging, naderden ze de rivier die bekendstond als de Ton-Thalas — de Rivier van de Heer — en die Silvanesti van de buitenwereld scheidde.
Читать дальше