Dunworthy vroeg zich af hoe lang Badri het zou volhouden. Hij zag er nu al afgepeigerd uit.
‘U kunt het net gebruiken zodra u de glinstering in de lucht of de condensatie ziet,’ zei Badri.
‘En als het donker is?’ vroeg Colin. Hij had zijn witte jas uitgetrokken en Dunworthy zag dat hij zijn middeleeuwse kostuum droeg.
‘De glinstering is altijd wel zichtbaar en we zullen u waarschuwen.’ Badri kreunde zachtjes en drukte weer een hand tegen zijn zij. ‘Bent u ingeënt?’
‘Ja.’
‘Goed. Dan is het wachten alleen nog op de verpleegster.’ Hij keek Dunworthy strak aan. ‘Weet u zeker dat u sterk genoeg bent?’
‘En jij?’ vroeg Dunworthy.
De deur ging open en de blonde zuster uit het ziekenhuis kwam binnen in een regenjas. Ze bloosde toen ze Dunworthy zag. ‘William zei dat u me nodig had. Waar wilt u me hebben?’
Ja, ik moet Kivrin beslist waarschuwen voor William, dacht Dunworthy. Badri bracht de zuster naar haar plaats en Colin holde naar buiten om haar spullen te halen.
Montoya nam Dunworthy mee naar een cirkel die met krijt op de vloer was getrokken. ‘Houdt u uw bril op?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei hij. ‘U kunt ze terugvinden op uw begraafplaats.’
‘Dat zeker niet,’ zei ze ernstig. ‘Wilt u zitten of liggen?’
Hij moest aan Kivrin denken, die met een arm over haar gezicht en met gesloten ogen hulpeloos op de grond had gelegen. ‘Ik blijf wel staan,’ zei hij.
Colin kwam binnen met een eerstehulpkoffertje. Hij zette het neer bij het bedieningspaneel en ging naar Dunworthy. ‘U kunt niet alleen gaan,’ zei hij.
‘Ik moet wel, Colin.’
‘Waarom?’
‘Het is te gevaarlijk. Je hebt geen idee wat de Zwarte Dood was.’
‘Jawel. Ik heb het boek twee keer gelezen en ik ben inge…’ Hij zweeg abrupt. ‘Ik weet alles van de Zwarte Dood af. Trouwens, als het zo erg is, moet u helemaal niet alleen gaan. Ik zal niet in de weg lopen, echt niet.’
‘Colin,’ zei Dunworthy radeloos, ‘ik ben verantwoordelijk voor je. Ik kan het risico niet nemen.’
Badri liep onder de sluiers van het net rond met een lichtmeter. ‘De zuster vraagt of je haar met de andere spullen wilt helpen,’ zei hij tegen Colin.
‘Als u niet terugkomt, weet ik niet eens of u nog leeft of niet,’ zei Colin. Hij draaide zich om en rende naar buiten.
Badri liep langzaam om Dunworthy heen. Fronsend pakte hij hem bij zijn elleboog en keek opnieuw op zijn meter. De zuster kwam aanlopen met een injectiespuit. Dunworthy rolde de mouw van zijn wambuis op.
‘Als u maar weet dat dit helemaal niet goed is,’ zei ze, terwijl ze zijn arm ontsmette. ‘U hoort allebei in het ziekenhuis.’ Ze gaf hem een injectie en ging terug naar haar koffer.
Badri wachtte tot Dunworthy zijn mouw weer afgerold had en verplaatste zijn arm een paar keer. Colin kwam binnen met een draagbare scanner en ging weer weg zonder naar hem te kijken.
Dunworthy keek naar de monitoren, die telkens veranderden. In de verte hoorde hij het bellenkoor, dat bijna harmonisch klonk als de deur dicht was. Het klonk veel wilder toen Colin de deur opende en een tweede koffer naar binnen bracht.
Colin bracht de koffer naar de verpleegster en ging vervolgens bij Montoya voor het paneel staan. Dunworthy was achteraf liever gaan zitten. Zijn voeten zaten bekneld in de stijve laarzen en het roerloos staan was vermoeiend.
Badri zei iets in de microfoon en de sluiers daalden neer tot ze de vloer raakten. Colin zei iets tegen Montoya, die fronsend omkeek en knikte. Colin ging naar het net.
‘Wat ga je doen?’ vroeg Dunworthy.
‘Een van de schilden is blijven steken.’ Colin liep langs hem en trok een plooi recht.
‘Klaar?’ zei Badri.
‘Ja,’ zei Colin, die bij de zijdeur ging staan. ‘Nee, wacht even.’ Hij kwam weer terug. ‘Kunt u uw bril niet beter afdoen? Straks ziet iemand u nog doorkomen.’
Dunworthy zette zijn bril af en stopte hem in zijn buis.
‘Als u niet terugkomt, kom ik u achterna,’ zei Colin. Hij deed een stap naar achteren. ‘Klaar!’ riep hij.
Dunworthy keek naar de monitoren, maar zonder bril kon hij niets onderscheiden. Montoya was een wazige vlek. Ze boog zich over Badri heen en keek op haar horloge. Badri zei iets in de microfoon.
Dunworthy deed zijn ogen dicht. Hij hoorde het bellenkoor hevig tekeergaan. Hij deed zijn ogen weer open.
‘Nu,’ zei Badri. Hij drukte op een knop en Colin sprong naar voren, kroop onder de sluiers door en viel recht in Dunworthy’s armen.
Ze legden Rosemund in het graf dat de meier voor haar had gedolven. Hij had gezegd dat ze die graven nodig zouden hebben en hij had gelijk gekregen. Ze zouden er nooit in zijn geslaagd zelf een kuil in de harde grond te maken. Het kostte al zoveel moeite om Rosemund naar het open veld te dragen.
Ze legde haar naast het graf neer. Ze zag er afschuwelijk mager uit in haar mantel, bijna helemaal weggeteerd. De vingers van haar rechterhand, nog gekromd om de weggerolde appel tegen te houden, waren weinig meer dan botjes.
‘Heeft ze bij u gebiecht?’ vroeg Roche.
‘Ja,’ zei Kivrin en dat was niet ver bezijden de waarheid. Rosemund had opgebiecht dat ze bang was voor het donker, voor de pest en de eenzaamheid, dat ze bang was dat ze haar geliefde vader nooit meer zou terugzien. Allemaal dingen die ze zelf niet zou durven opbiechten.
Kivrin maakte de liefdeknoop los die heer Bloet aan Rosemund had gegeven en wikkelde de mantel helemaal om haar heen. Roche nam haar als een slapend kind in zijn armen en legde haar in het graf.
Kivrin moest zijn grote hand beetpakken om hem te helpen uit de kuil te klimmen. Hij begon te bidden. ‘ Domine, ad adjuvandum me festina. ’
Kivrin keek gespannen naar hem. Hij vergiste zich in de woorden, maar ze wilde geen tijd verspillen door hem te verbeteren. Ze hadden geen moment te verliezen.
‘ Dormiunt in somno pacis ,’ zei Roche. Hij nam de spade en begon de kuil dicht te gooien.
Het leek een eeuwigheid te duren. Kivrin nam het na een tijdje van hem over. Terwijl ze de spade in de bevroren aarde stak probeerde ze te berekenen hoever ze konden komen voor de avond viel. Het was nog ochtend. Als ze vlug op weg gingen, konden ze door het bos trekken, de hoofdweg naar Bath oversteken en in de vlakte een eerste kamp opslaan. Binnen een week konden ze in Schotland zijn, in de buurt van Invercassley of Dornoch, waar de pest niet was doorgedrongen.
‘Vader Roche,’ zei ze, zodra hij de aarde met de vlakke spade begon aan te stampen. ‘We moeten naar Schotland.’
‘Schotland?’ zei hij, alsof hij er nog nooit van gehoord had.
‘Ja. We moeten hier weg. We nemen de ezel en gaan naar Schotland.’
Hij knikte. ‘We nemen de sacramenten mee. En voor ik ga moet ik de klok voor Rosemund luiden om haar ziel naar de hemel te begeleiden.’
Ze had hem liever tegengehouden en gezegd dat ze onmiddellijk moesten vertrekken, maar ze knikte. ‘Ik ga Balaäm vast halen.’
Roche ging naar de klokketoren en Kivrin rende zo snel ze kon naar de stal. Ze wilde weg, nu meteen, voordat er iets kon gebeuren, alsof de pest als een boeman in de kerk of het bierhuis of de schuur op de loer lag, klaar om hen te bespringen.
Ze holde naar de stal, bracht de ezel naar buiten en hing de draagmanden over zijn rug.
Ze hoorde de klok twee keer slaan. Kivrin bleef roerloos staan met het riempje van de gesp in haar hand en luisterde. Drie slagen voor een vrouw, een voor een kind, dacht ze. Ze begreep waarom Roche was opgehouden. Ach, Rosemund.
Ze maakte het riempje vast en begon de manden te vullen. Die waren te klein voor alles wat ze wilde meenemen. Ze zou de zakken moeten gebruiken. Met twee handen vulde ze een zak met haver voor de ezel, waarbij er heel wat op de vuile vloer terechtkwam, en bond hem dicht met een stuk touw dat over de box van Agnes’ pony hing. Het touw was met een zware knoop vastgemaakt en ze moest naar de keuken rennen om een mes te halen. Daarna pakte ze de zakken met eten die ze bij de put had gezet.
Читать дальше