“Goed. Dat is niet zo moeilijk.”
Maar toen de scaaf stilhield lagen ze nog op de bodem. Intussen hadden de mensen aan beide einden van de verbinding geslapen, maar het was nog enkele uren voor de plaatselijke dag aanbrak. Iets had de stroom dusdanig vertraagd dat hij de grote romp niet langer kon voortstuwen, en Raeker vermoedde dat ze de zee hadden bereikt, al gaf hij toe dat pas de dag zekerheid kon brengen. De tussentijd werd weer besteed aan taalstudie; er viel niets anders te doen.
Iets later begon het schip statig van de bodem te rijzen. Dat ging zo geleidelijk dat een paar minuten verliepen voor een van de kinderen het met zekerheid kon vaststellen, en het duurde meer dan drie uur voor de bodem uit het gezicht verdween. Zelfs toen hadden ze nog niet de oppervlakte bereikt; of de oppervlakte hen, afhankelijk van je gezichtspunt. Zo langzaamaan was het echt dag geworden, en Raeker verloor alle twijfel over de positie van de scaaf. De vorige dag was de rivier veel sneller drooggevallen. Hij vertelde Easy wat hij ging doen, raadde haar aan mee te luisteren en riep Nick op.
Het antwoord kwam dadelijk en een blik op de schermen vertelde dat Nick en Betsey alletwee bij de kudde waren, een kilometer verderop. Hij liet de robot erheen rollen en herhaalde de oproep nog dringender. De herders wuifden met hun speren dat ze het begrepen, en Nick draafde naar de naderende robot. Raeker hield hem in beweging, want hij zag dat een deel van wat hij zocht aan de voet van de heuvel was.
Nick bereikte hem al voor hij daar was en vroeg wat er was gebeurd.
“Dat zal ik zo dadelijk zeggen, Nick,” antwoordde hij. “Kun jij bij die kar een emmer halen en me dan bij de poel daar beneden ontmoeten?”
“Tuurlijk.” Nick rende weer de heuvel op. Raeker liet de robot de emmer niet meenemen, wegens de goede gewoonte om niet meer dan strikt nodig gebruik te maken van de bewegende delen in de robot, zoals de grijpwerktuigen.
De bedoelde poel lag zoals gewoonlijk onderin een ronde holte. Hij vulde, ook als gewoonlijk, maar een klein deel van de holte en vertegenwoordigde alles wat overbleef, als het nachtelijke meer in dit dal overdag haast droogdampte. Jarenlang had hij aangenomen, op grond van onvolledige gegevens maar zonder bewijs van het tegendeel, dat het spul oleum was — voornamelijk zwavelzuur, sterk vermengd met metaalionen uit de omliggende rotsen, die ’s nachts in de regen oplosten, en een evenwichtsconcentratie van atmosferische gassen. Hij reed de robot erdoor om de diepte na te gaan — de helling van de rotskant veranderde soms eensklaps aan de “zuurlijn’, dus een schatting voldeed niet — en wachtte tot Nick terugkwam met de emmer.
“Is dat ding waterdicht, Nick? Kan het een vloeistof houden zonder te lekken?” Bij wijze van antwoord duwde Nick het leren vat diep in de poel, trok het boordevol eruit en wachtte tot de vloeistof buitenop was weggedropen. Dit ging vlug, want het ‘leer’ werd niet bevochtigd door de oleum, en na enkele ogenblikken kleefden er nog maar een tiental wazige druppels aan de buitenkant. Nog een minuut langer hield hij de emmer omhoog aan het eind van een arm, maar er kwam geen druppel uit.
“Lek is hij dus niet,” zei hij tenslotte. “Waarom is dat van belang? We hoeven dit spul nooit ver te dragen. Er liggen overal plassen van.”
“Het hoeft van mij ook niet in de emmer te blijven, Nick. Gooi hem weer leeg.” De leerling gehoorzaamde. “Zet de emmer nu rechtop in de poel en laat hem los — nee, niet vullen!” Door de signaalvertraging kwam de waarschuwing net te laat. Nick gooide de emmer leeg en begon opnieuw. “Precies — bovenop de poel. Laat hem nu los.” Nick deed het. Het gewicht van de riem die als hengsel diende deed hem meteen kantelen, en tien, vijftien liter oleum stroomden erin. Dit verzwaarde de bodem voldoende om de rand weer boven het oppervlak te brengen en de emmer bleef boven. Nick stond versteld; hij had verwacht dat het ding als een steen zou zinken.
“Ik geloof dat ik jullie opvoeding wat heb verwaarloosd,” opperde Raeker, “al mag ik de dubbelzinnige aard van de meeste vloeistoffen op deze planeet wel als een verontschuldiging aanvoeren voor het overslaan van de wet van Archimedes. Probeer nog eens, Nick, en doe nu eerst een paar stenen in de emmer.” Zoals te verwachten was — behalve in de gebieden op Tenebra met actieve bergvorming — lagen er geen losse stenen in de buurt; maar door de emmer voor een derde deel te vullen met gebroken takken, wist Nick de opdracht naar de geest uit te voeren. Deze keer dreef de emmer bijna rechtop, een flink eind boven de zuurspiegel. “Kijk eens hoeveel er bij kan voor hij zinkt,” zei Raeker. Nick nam de proef zonder de betekenis van dit nieuwe werkwoord te vragen: de bedoeling was duidelijk. Tot zijn onverholen verbijstering kon hij de hele emmer vullen met het brosse hout zonder hem onder te duwen, al zou dat een centimetershoge golf gelukt zijn — iets wat Raeker gelijk maar demonstreerde. Op zijn bevel plaste Nick heftig met zijn voeten in de poel. Golven krulden over de rand van de emmer, en hij zonk vrijwel meteen.
“Dacht je dat je iets in die geest kon maken, maar dan om verscheidene mensen boven te houden?” vroeg Raeker.
“Zo op het eerste gezicht zou ik ja zeggen,” antwoordde Nick weifelend, “maar ik snap om te beginnen al niet hoe dat werkt. Als ik dat wist, kon ik er beter over oordelen. Wat heeft zo’n ding voor nut?”
Raeker maakte van de gelegenheid gebruik om snel de Wet van Archimedes te verklaren, en daaraanvolgend gaf hij Easy’s verslag weer: de verschijning van de holbewoner en de conclusie dat de bathyscaaf in zee lag. Nick maakte meteen zijn gevolgtrekkingen en liep gelijk over van geestdrift.
“Ik snap het!” riep hij uit. “Het schip is in zee en daar kunnen we niet komen. Nu laat je ons zien hoe je over de zee gaat: met een grote emmer gaan we er naartoe, trekken het schip mee naar de overkant waar we van Snel geen last hebben. Dat is een goed idee. Zodra de anderen terug zijn gaan we die emmer maken — trouwens we kunnen meteen leer gaan verzamelen —”
“Even wachten, Nick. Een zee oversteken, zelfs een kleine zee als op Tenebra, gaat niet zomaar vanzelf. We moeten overigens nog iets anders bekijken. Hoe moet het als je ’s nachts in die — die emmer zit?”.
Nick dacht even na. “Kunnen we dan geen brandhout en fakkels meenemen?”
“Dat kan; maar daar gaat het niet om. Wat gebeurt er ’s nachts met de zee?”
“Hij stijgt; maar gaat de emmer dan niet mee?”
“Dat zal wel niet. Al stijgend wordt de zee enorm verdund, en al vroeg in de avond zal hij helaas over de rand van je emmer lopen — en wat er dan gebeurt heb je hier net voor je ogen zien gebeuren.”
“Ja,” gaf Nick naderhand toe. Een tijdje zweeg hij. Toen keerde zijn geestdrift terug. “Wacht eens. De emmer zinkt omdat er vloeistof in komt, zodat hij niet meer lichter is dan de vloeistof waarin hij steekt — klopt dat?”
“Zo is het!”
“Stel dat we geen emmer nemen, maar een gesloten zak met lucht? Als hij is dichtgebonden kan de zee er niet in, hoe hoog hij ook stijgt.”
“En als de zee even dun wordt als de lucht?”
“Als het water ’s morgens weer uit de zee dampt, gaat de zak in ieder geval weer drijven.”
“Dat is allemaal waar zolang je zak helemaal niet lekt. Toch zou ik mijn leven maar niet riskeren door ’s nachts op zee te blijven; maar het idee van zakken in plaats van emmers is prachtig. Het handigste is een schip te maken van een heleboel samengebonden zakken, zodat je ook drijft als sommige lekken.”
“Vanzelf. Maar waarom zouden we ’s nachts niet op zee blijven? Als nu de nacht eens valt voor het schip aan de overkant is?”
“Je gaat niet naar de overkant. Overdag werk je erop, en ’s nachts ga je weer aan land.”
Читать дальше