Opnieuw scheen hun een licht tegemoet. Dit was moeilijker te zien, want het schijnsel achter hun was nog te helder, maar het leed geen twijfel dat er een soort vuur op een van de toppen voor hen lag.
“Ga je deze net zo besluipen als die ander?” informeerde John.
Nancy blikte even naar de nu gevaarlijk heldere druppels en verwaardigde zich niet om te antwoorden. Dat verwachtte haar reisgezel ook niet, en even later stelde hij een verstandiger vraag.
“Hoe zit het met deze fakkel? Als wij dat vuur zien, ziet iemand daar ons ook. Moet hij uit?”
Nancy keek omhoog — dat wil zeggen, ze verlegde haar aandacht in die richting door een kleine verandering in de houding van haar gezichtsstekels, vergelijkbaar met een radio-interferometer, al waren ze gevoelig voor veel kortere golflengtes. “Dat zou ik maar doen,” zei ze, “er is licht genoeg om de druppels te ontgaan.”
John liet zijn schubben golven en smeet de gloeiende tak onder een dalende druppel. Beiden krabbelden omhoog naar het verre licht.
Dit keer was het een gewoon vuur, zagen ze toen ze naderbij kwamen. Helaas was er niemand te zien, en de planten groeiden niet zo dicht dat iemand van normaal formaat verscholen was, als hij dat niet opzettelijk in de zin had. Dit kon moeilijkheden betekenen, en de verkenners trokken met de grootste omzichtigheid rond de heuvel waarop het vuur brandde. Ze zochten naar de sporen van wie hier de laatste uren was geweest. Zonder de ervaring daarin van de holbewoners, vonden ze geen teken van mensen. Na twee omcirkelingen en een fluisterend overleg, zagen ze zich gedwongen twee mogelijkheden te overwegen: degene die het vuur had gemaakt was nog op de heuvel maar verbazend goed verstopt — of het vuur zelf was op een merkwaardige manier ontstaan. Dat laatste zou nooit bij ze zijn opgekomen zonder de ervaring met de vulkaan. Het leek echter onmogelijk te kiezen alleen op grond van logica; dit eiste een nader onderzoek. Voortdurend bedacht op de echo van Snels schelle stem, gingen ze erop af. Onderweg onderzochten ze behoedzaam elke struik op de helling. De klimpartij had wel iets weg van een wetenschappelijke proefneming, want het resultaat schakelde beide veronderstellingen uit en maakte ze korte tijd radeloos. Even maar; toen ze opdoken naast het vuur, dat er blijkbaar door intelligente handen was aangelegd, klonk er een schreeuw van de volgende top.
“John! Nancy! Hoe komen jullie hier?” De verbijsterde onderzoekers herkenden gelijktijdig de stem van Oliver, en het feit dat ze hun mogelijkheden wat overhaast hadden uitgeschakeld. Blijkbaar hadden ze een spoor gemist, want Oliver noch Dorothy konden vliegen. Ze zeiden het niet hardop; elk besloot voor zichzelf dat het verschil in plantengroei hiervoor verantwoordelijk was.
Toen Oliver met zijn metgezel terugkwam bij het vuur, om de twee toppen waar ze hadden postgevat op het zien van Johns fakkel, bleek weldra dat ook zij het licht van de vulkaan hadden gezien en dat wilden onderzoeken. Hun avonturen leken op die van John en Nancy, behalve dat zij niet hadden geprobeerd te schuilen in een druppel. Oliver en Dorothy waren de anderen zowat een uur voor geweest en ze hadden een flinke houtvoorraad gezocht, dus de nacht kon komen.
“Ik wed dat Jim en Jane hier zijn voor de nacht voorbij is,” merkte Nancy op toen beide groepen hun gegevens hadden uitgewisseld. “Hun doelgebieden lagen hier nog dichterbij dan die van jullie, Oliver, en ze moeten het grote licht ook gezien hebben, tenzij ze onderweg flink uit de koers zijn geraakt.”
“Misschien vonden zij het beter zich aan hun opdracht te houden,” opperde John.
“Het onderzoeken van heldere lichten hoort toch bij de opdracht?” wierp zijn collega tegen. “Wat mij betreft, als ze hier niet binnen een uur of twee zijn ga ik me zorgen maken. Deze vuurheuvel kun je niet missen of negeren, dat weet je best.”
Hier had niemand een passend weerwoord op, al waren ze niet echt onder de indruk van de redenering, want zij hadden ook allemaal een tijd overlegd voor ze de berg gingen onderzoeken. Hoe dan ook, de uren verstreken zonder de voorspelde verschijning. Als Nancy zich zorgen maakte, liet ze die niet blijken; de anderen maakten zich niet druk. Het werd een rustige nacht, en er was niets om je over op te winden. De uren verstreken, maar dat was normaal; het licht werd helderder, maar de rare heuvel verklaarde dat; de regen nam af, maar ook dat kon die heuvel verklaren. Het vuur verbruikte zijn brandstof ongewoon snel, maar er was genoeg. Ongetwijfeld was de wind hiervan de oorzaak — geen van hen had ooit zulk een wind meegemaakt, en een luchtstroom die je helemaal kon voelen kon zeker rare dingen doen. De vier onderzoekers stonden bij het vuur en dommelden in, terwijl de wind toenam in hevigheid.
“Pappa! Dr. Raeker! Mina heeft gelijk: het is Nick!” Easy’s stem grensde aan hysterie. De mannen zagen elkaar aan, een zorgelijke trek op hun gezicht. Rich gebaarde dat Raeker moest antwoorden, maar zijn uitdrukking smeekte overduidelijk om voorzichtigheid. Raeker knikte en drukte zijn eigen schakelaar in.
“Weet je zeker dat het echt Nick is, Easy?” vroeg hij zo zakelijk mogelijk. “Hij zou in het kamp blijven, zie je. Zes anderen zijn inderdaad op zoek, in paren als het goed is. Zie je er twee?”
“Nee,” antwoordde Easy op kalmere toon. Haar vader zonk weer in zijn stoel, met een dankbare blik in zijn ogen. “Er was er maar een, en ik zag hem voor een ogenblik. Wacht — daar is hij weer.” Raeker wilde dat hij haar gezicht kon zien, maar ze riep haar gegevens uit een van de observatieruimten en stond dus ver uit het cameraveld. “Ik zie er nog steeds maar een, en hij is haast verstopt in de struiken — alleen zijn hoofd en schouders, als je dat zeggen kan, steken eruit. Nu komt hij dichterbij. Hij moet de scaaf wel zien, al weet ik niet waar hij kijkt — of waarmee. Ik ben er niet zeker van of hij even groot is, maar hij heeft wel diezelfde vorm. Ik snap niet hoe je ze ooit uit elkaar kunt houden.”
“Het is niet makkelijk,” antwoordde Raeker. “Na een paar jaar ga je verschillen zien in hun schub- en stekelpatronen, ongeveer als bij mensengezichten. Misschien kun je me zeggen wat deze draagt; dat moet veel makkelijker te beschrijven zijn.”
“Goed. Hij heeft een soort plunjezak over wat zijn heup zou zijn als hij heupen had; die zit vast met een riem die om de andere kant van zijn lijf omhoog loopt, over zijn linkerarmen. Vanaf de voorkant van de zak hangt een mes. Ik geloof dat er nog een zit aan een soort ingewikkeld riementuig aan de andere kant; maar hij komt schuin op ons af, en die kant hebben we nog niet goed kunnen zien. Hij draagt vier speren die er net zo uitzien als van Nick en zijn mensen. Hoe meer ik van hem zie, hoe meer hij erop lijkt.”
“Heeft hij een bijl, of iets dat daarop lijkt?” vroeg Raeker. “Als hij die heeft, hangt hij achter aan de linkerriemen, waar we hem niet kunnen zien.”
“Dan zul je het waar moeten maken dat je met Snels mensen zou kunnen omgaan, vrees ik. Mijn mensen dragen maar twee speren en de zoekers namen hun bijlen mee. Als dat er een was, had hij toch zeker een bijl in een linkerhand. Dat betekent een kleine wijziging in ons plan: we hoopten dat onze mensen je het eerst zouden vinden. Wel, zo gaat dat. Ik denk dat dit een jager van Snel is. Ze kunnen haast nog geen echte actie georganiseerd hebben, zelfs al heeft hij besloten dat op eigen houtje te gaan doen.”
“Zal het nog een hele tijd duren voor een van uw ploegen terug in het kamp is?” vroeg Easy na een ogenblik nadenken.
“Ik denk het wel, meer dan een week in onze rekening. Maar Snels antwoord moet voor die tijd bij Nick zijn.”
“Ik wilde dat de tijd niet zo uitrekte op deze rottige vier-in-een-dag wereld. Hoorde ik u niet zeggen dat u iets van Snels taal had geleerd toen de robot bij de holen was?”
Читать дальше