In werkelijkheid was het een tamelijk kleine kamer en de menigte vreemdelingen bestond maar uit zeven of acht mensen die allemaal evenzeer ontsteld waren als ik. Midden in de winter komt er in het Kurkurast Domein nooit iemand ‘s nachts uit het noorden. Ze staarden en tuurden en iedereen zweeg.
Estraven sprak, een nauwelijks hoorbaar gefluister. ‘Wij vragen de gastvrijheid van het Domein.’
Lawaai, gemompel, verwarring, opschudding, welkom.
‘We komen van het Gobrin IJs.’
Meer lawaai, meer stemmen, vragen; ze drongen om ons heen.
‘Wilt u voor mijn vriend zorgen?’
Ik dacht dat ik dat zei, maar het was Estraven. Iemand liet me gaan zitten. Ze brachten ons voedsel; ze verzorgden ons, namen ons op en heetten ons welkom thuis.
Achterlijke, twistzieke, hartstochtelijke, onwetende zielen, landslieden van een arm land; hun hartelijkheid gaf die zware tocht een nobel einde. Ze gaven met beide handen. Geen afwegen, geen berekening. En zo ontving Estraven datgene wat ze ons gaven, als een heer onder heren of een bedelaar onder bedelaars, een man onder zijn eigen volk. Voor die visserslieden die op de rand van de rand leven, op de uiterste bewoonbare punt van een nauwelijks bewoonbaar continent, is eerlijkheid even essentieel als voedsel. Ze moeten eerlijk tegen elkaar zijn; er is niet genoeg om vals te spelen. Estraven wist dat, en toen ze na een dag of twee discreet en langs een omweg, met inachtneming van shifgrethor, begonnen te vragen waarom we hadden verkozen een winter lang over het Gobrin IJs te zwerven, antwoordde hij onmiddellijk: ‘Zwijgen doe ik niet graag, toch is het me liever dan liegen.’
‘Het is bekend dat eerbare mannen buiten de wet worden geplaatst, toch neemt hun schaduw niet af,’ zei de kok van de gemeenschappelijke keuken, die na het dorpshoofd de hoogste in rang was en wiens keuken in de winter een soort huiskamer was voor het hele Domein.
‘De een wordt in Karhide buiten de wet geplaatst, de ander in Orgoreyn,’ zei Estraven.
‘Inderdaad; en de een door zijn familie, de ander door de koning in Erhenrang.’
‘De koning kan iemands schaduw niet korter maken, ook al probeert hij het,’ merkte Estraven op, en de kok keek tevreden. Als Estravens eigen familie hem had uitgewezen zou hij een verdacht persoon zijn geweest, maar de kritiek van de koning was onbelangrijk. Wat mij betreft, ik was kennelijk een vreemdeling en dus degene die in Orgoreyn buiten de wet was geplaatst en dat kon alleen maar gunstig zijn.
We hebben onze gastheren in Kurkurast nooit verteld hoe we heetten. Estraven wilde geen valse naam gebruiken en onze echte namen konden we niet zeggen. Het was tenslotte een misdaad om met Estraven te spreken, laat staan hem te voeden en te kleden en te huisvesten, zoals zij deden. Zelfs een afgelegen dorp aan de Guthenbaai heeft een radio en ze konden niet aanvoeren dat ze onbekend waren met het Verbanningsbevel; alleen werkelijke onkunde van de identiteit van hun gast zou hen kunnen verontschuldigen. Hun kwetsbaarheid zat Estraven erg dwars, voor ik er zelfs maar aan dacht. Op onze derde avond kwam hij op mijn kamer om onze volgende stap te bespreken.
Een Karhidisch dorp lijkt wel wat op een antiek kasteel van de Aarde in het feit dat er weinig of geen aparte privéwoningen zijn. Toch kon elk van de vijfhonderd dorpelingen in de hoge, onregelmatige gebouwen van de Haard, de Handel, het Co-Domein (Kurkurast had geen Heer) en het Buiten-Huis, alleen zijn, kon hij zich zelfs afzonderen in de kamers van die oude gangen met muren van een halve meter dik.
Wij hadden allebei een kamer gekregen op de bovenste verdieping van de Haard. Ik zat in de mijne naast het vuur, een klein, heet, zwaargeurend vuur van turf uit de Shenshey Moerassen, toen Estraven binnenkwam. Hij zei: ‘We moeten hier spoedig weg, Genry.’
Ik zie hem daar nog staan in de schaduwen van de door vuur verlichte kamer, op blote voeten met niets anders aan dan de losse broek van bont die het dorpshoofd hem luid gegeven. In de beslotenheid en wat zij als de warmte van het huis beschouwen, lopen Karhiders vaak halfnaakt of naakt rond. Op onze tocht was Estraven alle gladde, compacte stevigheid kwijtgeraakt die zo kenmerkend is voor de Getheense lichaamsbouw; hij was mager en zat vol littekens, en zijn gezicht was door de kou getekend als door vuur. Hij was een donkere, harde en toch vluchtige gestalte in het snelle, rusteloze licht.
‘Waarheen?’
‘Naar het zuiden en het westen, denk ik. Naar de grens. Ons eerste karwei is een radiozender zoeken die sterk genoeg is om je schip te bereiken. Daarna moet ik een schuilplaats zoeken of anders enige tijd teruggaan naar Orgoreyn om te voorkomen dat degenen die ons hier helpen worden gestraft.’
‘Hoe wil je dan teruggaan naar Orgoreyn?’
‘Zoals ik al eerder gedaan heb — de grens oversteken. De Orgota hebben niets tegen me.’
‘Waar kunnen we een zender vinden?’
‘Niet dichterbij dan Sassinoth.’
Ik kreunde. Hij grinnikte.
‘Niet dichterbij?’
‘Een kilometer of tweehonderdveertig; we zijn wel verder getrokken over slechter terrein. We kunnen de hele tocht de wegen volgen; de mensen zullen ons opnemen; misschien krijgen we wel een lift op een motorslee.’
Ik stemde toe, maar ik was terneergeslagen door het vooruitzicht op nog een wintertocht, en deze niet naar een veilige haven, maar terug naar die verdomde grens waar Estraven misschien weer in ballingschap zou gaan, en mij alleen zou achterlaten.
Ik dacht er even over na en zei eindelijk: ‘Er is één voorwaarde die Karhide zal moeten vervullen voor ze zich bij de Oecumene kunnen aansluiten. Argaven moet je verbanning ongedaan maken.’
Hij zei niets maar staarde in het vuur.
‘Ik meen het,’ hield ik vol. ‘Belangrijke zaken gaan voor.’
‘Ik dank je Genry,’ zei hij. Als hij erg zacht sprak, net als nu, leek zijn stem precies op die van een vrouw, een beetje schor en zonder ondertonen. Hij keek me vriendelijk aan, maar hij lachte niet. ‘Maar ik heb nu al lange tijd niet verwacht ooit mijn huis terug te zien. Ik leef al twintig jaar in ballingschap, weet je. Dit verschilt niet zoveel, deze verbanning. Ik zal voor mezelf zorgen; dan zorg jij ook voor jezelf en je Oecumene. Dat moet je alleen doen. Maar we praten daar veel te vroeg over. Laat je schip omlaag komen! Als dat is gebeurd zal ik erover denken wat er daarna moet gebeuren.’
We bleven nog twee dagen in Kurkurast, aten goed en rustten uit, terwijl we op een wegenstamper wachtten die uit het zuiden onderweg was en ons mee zou nemen als hij weer terugging. Onze gastheren kregen Estraven zover dat hij de hele geschiedenis van onze tocht over het IJs vertelde. Hij vertelde het, zoals alleen iemand uit een volk met een traditie van mondelinge literatuur dat kan, zodat het een sage werd, vol traditionele zegswijzen en zelfs traditionele voorvallen, maar toch nauwkeurig en levendig, van het zwavelige vuur en de duisternis van de pas tussen de Drumner en de Dremegole tot en met de gierende orkaanvlagen uit de bergdalen die over de Baai van Guthen bliezen; met komische tussenstukjes zoals zijn val in de kloof, en mystieke, wanneer hij over de geluiden en de stilten van het IJs sprak, over het weer zonder schaduw en de duisternis van de nacht. Ik luisterde even geboeid toe als de rest, met mijn ogen op het donkere gezicht van mijn vriend.
We verlieten Kurkurast dicht opeen gepakt in de cabine van een wegenstamper, een van de grote gemotoriseerde voertuigen die de sneeuw op de Karhidische wegen platwalsen en aanstampen, de enige manier om ‘s winters de wegen open te houden, aangezien het de helft van de tijd en het geld van het Koninkrijk zou kosten om ze sneeuwvrij te houden, en alle verkeer gaat ‘s winters toch op glijders. De stamper sukkelde voort met een gangetje van drie en een halve kilometer per uur, en we kwamen lang na het vallen van de duisternis in het eerste dorp ten zuiden van Kurkurast aan. Daar werden we, zoals altijd, welkom geheten, gevoed en ondergebracht voor de nacht; de volgende dag gingen we te voet verder. We bevonden ons nu aan de landzijde van de kustheuvels die de felle noordenwind van de Guthenbaai wat afzwakken, in een vrij dichtbewoond gebied, en trokken dus niet van kamp tot kamp maar van Haard tot Haard. Een paar keer kregen we een lift op een motorslee, één keer wel vijftig kilometer. Ondanks de veelvuldige, zware sneeuwval waren de wegen platgewalst en goed afgebakend. Er was altijd voedsel in onze pakken, erin gestopt door de gastheren van de vorige avond; er was altijd een dak en een vuur aan het eind van de dag.
Читать дальше