‘En de gevolgtrekking?’ vroeg Burton spottend.
‘Later, Dick,’ zei Frigate. ‘Beestachtige Dick,’ voegde hij eraan toe en ook hij ging weg.
Nu, terwijl hij aan de helmstok stond en de zon op de groep neerscheen, naar het gesuis van het water dat door de scherpe boeg doorsneden werd, luisterde en het tuig hoorde kraken, vroeg hij zich af wat er aan de andere kant van het ravijnachtige kanaal voor hem lag. Stellig niet het einde van De Rivier. Die zou waarschijnlijk eeuwig doorgaan, maar het einde van de groep zou nabij kunnen zijn. Zij hadden te lang samengehokt, te veel dagen op het smalle dek doorgebracht en te weinig te doen gehad — behalve praten of helpen bij het manoeuvreren van het schip. Zij waren bezig elkaars zenuwen bloot te leggen en dat al heel lang. Zelfs Wilfreda was de laatste tijd teruggetrokken en ontoeschietelijk geweest. Zelf was hij ook niet erg opwekkend geweest en eerlijk gezegd, had hij genoeg van haar. Hij had geen hekel aan haar en wenste haar niets slechts toe, hij had alleen maar genoeg van haar en het feit dat hij haar en niet Alice Hargreaves kon bezitten, maakte dat hij zelfs nog meer genoeg van haar kreeg.
Lev Ruach bleef bij hem vandaan en sprak zo weinig mogelijk. Lev maakte zelfs nog meer ruzie met Esther over zijn eetgewoonten, zijn dagdromerij en waarom praatte hij nooit met haar?
Frigate was kwaad over iets, maar daar zou hij nooit mee voor de dag komen en iets zeggen, de lafaard, totdat hij in een hoek werd gedreven en tot een redeloze razernij werd opgezweept. Loghu was boos en behandelde Frigate minachtend omdat hij tegen haar even humeurig deed als tegen de anderen. Loghu was ook boos op hem, Burton, omdat hij haar had afgewezen toen zij een paar weken tevoren alleen waren geweest bij het verzamelen van bamboe in de heuvels. Hij had nee tegen haar gezegd en eraan toegevoegd dat hij geen morele scrupules had om met haar te vrijen, maar dat hij Frigate of enig ander lid van de bemanning niet wilde bedriegen. Loghu zei dat zij best van Frigate hield, maar dat zij alleen af en toe afwisseling wilde hebben, precies als Frigate.
Alice had gezegd dat zij er na aan toe was de hoop op te geven om iemand, die zij kende, ooit weer te zien. Zij waren minstens 44.370.000 mensen voorbij gevaren en niet één enkele maal had zij iemand, die zij op aarde had gekend, gezien. Zij had enkele mensen gezien, die zij abusievelijk voor oude kennissen had gehouden en ze had toegegeven dat zij maar een klein percentage van de 44.370.000 van dichtbij of zelfs van veraf had gezien, maar dat deed er niet toe. Zij werd oeverloos gedeprimeerd en vermoeid van het hele dagen op dit nauwe voordek zitten met als enige lichaamsoefening het bedienen van de helmstok of de tuigage, of het bewegen van haar mond tijdens gesprekken waarvan de meeste zinloos waren.
Burton wilde het niet toegeven, maar hij was bang dat zij misschien zou weggaan. Zij zou bij de volgende aanlegplaats van boord kunnen gaan, vaarwel zeggen en zonder meer met haar graal en haar bezittingen op de oever kunnen weglopen. Ik zie jullie over honderd jaar of zo nog wel eens. Het voornaamste waarvoor zij tot dusverre aan boord bleef, was Gwenafra. Zij voedde de kleine voorhistorische Britse als een Victoriaanse dame met post-verrijzenismanieren op. Het was een bijzonder merkwaardig mengsel, maar niet merkwaardiger dan alle andere zaken langs De Rivier.
Burton zelf was moe van de eindeloze trektocht op het kleine vaartuig. Hij wilde een gastvrij gebied zoeken en zich daar vestigen en rust nemen, vervolgens gaan studeren en zich met lokale activiteiten bezighouden. Ook wilde hij zijn landbenen weer terugkrijgen en zijn energie laten wegvloeien om later weer op te bouwen. Maar dit alles wilde hij samen met Alice om zijn hut te delen.
‘Het geluk van een man, die zit, zit ook,’ mompelde hij. Hij zou bij Alice tot de aanval moeten overgaan. Hij was lang genoeg heer gebleven. Hij zou proberen haar met zachtheid voor zich te winnen of hij zou haar stormenderhand veroveren. Toen hij nog jong was, was hij een agressieve minnaar geweest. Na zijn huwelijk was hij eraan gewend geraakt bemind te worden en niet de actieve minnaar te zijn. Hij had nog steeds zijn oude gewoontepatronen en zijn oude zenuwcircuits. Hij was een oud mens in een jong lichaam.
De Hadji voer het donkere, onstuimige kanaal binnen. Aan beide zijden rezen de blauwzwarte rotswanden omhoog. De boot schoot een bocht door en het brede meer achter hen verdween uit het gezicht. Iedereen was nu druk in de weer met het bedienen van de zeilen, terwijl Burton De Hadji in de vierhonderd meter brede stroom tegen een stroming in, die hoge golven veroorzaakte, laveerde. De boot rees en daalde steil en helde ver over wanneer er plotseling van koers veranderd werd. Vaak kwam hij tot op een paar decimeter afstand van de wanden van het ravijn, waar de golven tegen de rots beukten. Hij had echter de boot zo lang gezeild, dat hij er een deel van was geworden en zijn bemanning had zo lang met hem gewerkt, dat zij zijn bevelen voorvoelden, hoewel zij er nooit op vooruitliepen.
De doortocht duurde ongeveer dertig minuten. Sommigen maakten zich er zorgen over — ongetwijfeld waren Frigate en Ruach bezorgd — maar ook werden zij er allen door opgebeurd. De verveling en gemelijkheid waren — tenminste tijdelijk — verdwenen.
De Hadji kwam in de zonneschijn op een ander meer uit. Dit was ongeveer zes kilometer breed en strekte zich zover zij konden zien, naar het noorden uit. De bergen weken abrupt naar achteren en de vlakten aan beide zijden herkregen hun gebruikelijke breedte van anderhalve kilometer.
Er lagen ongeveer vijftig vaartuigen, variërend van uitgeholde pijnboomstammen tot bamboeschepen met twee masten. De meeste ervan leken zich met vissen op te houden. Op anderhalve kilometer afstand aan de linkeroever stond de alom tegenwoordige graalsteen en langs de oever stonden donkere gestalten. Op de vlakte en heuvels achter hen stonden bamboehutten van het gebruikelijke type, dat Frigate Neo-Polynesisch of soms post-mortem Oeverarchitectuur noemde.
Op de rechteroever op ongeveer achthonderd meter van de uitgang van het ravijn stond een groot, uit houten blokken opgebouwd fort. Ervoor lagen tien door houten balken gescheiden haventjes, waarin een verscheidenheid van grote en kleine boten lag. Een paar minuten na de verschijning van De Hadji begonnen trommels te roffelen. Deze waren van holle, houten blokken of vaten waarop gelooide vissenhuid of menselijke huid gespannen was, gemaakt. Er stond al een menigte voor het fort, maar een groot aantal mensen zwermde uit het fort en een aantal liep erachter naar buiten. Zij bemanden de boten en deze voeren het water op. Aan de linkeroever waren donkere gestalten bezig met het te water laten van holle boomstammen, kano’s en bootjes met een mast. Het zag ernaar uit dat beide oevers in wedijver met elkaar boten uitzonden om zich het eerst van De Hadji meester te maken. Burton bleef de boot op de gewone wijze laveren, waarbij hij verschillende malen tussen de andere boten doorvoer. De mannen aan de rechterkant waren het dichtst genaderd. Zij waren blank en goed bewapend, maar deden geen poging hun boot te gebruiken. Een man, die op de voorsteven van een oorlogskano met dertig roeiers stond, schreeuwde hem in het Duits toe zich over te geven.
‘Wij zullen jullie niets doen!’
‘Wij komen in vrede!’ brulde Frigate naar hem. ‘Dat weet hij!’ zei Burton. ‘Het is duidelijk dat we hem met zo weinig mensen niet zullen aanvallen.’
Aan beide zijden van De Rivier sloegen nu trommels. Het klonk alsof de oevers van het meer wemelden van de trommels. De oevers wemelden stellig van mannen, die allen bewapend waren. Andere boten werden naar buiten gebracht met het doel hen te onderscheppen. Achter hen lagen de boten die het eerst voor de achtervolging waren uitgevaren, maar zij verloren terrein. Burton aarzelde. Zou hij De Hadji keren en door het kanaal terugvaren om daarna bij nacht terug te komen? Het zou een gevaarlijke manoeuvre worden omdat de zevenduizend meter hoge wanden het licht van de schitterende sterren en gaswolken zouden tegenhouden. Zij zouden bijna blind zijn. Bovendien scheen zijn vaartuig sneller te zijn dan alles wat de vijand op het water had, dat wil zeggen, tot dusverre. In de verte kwamen hoge zeilen snel naderbij, maar zij hadden de wind en de stroom mee en als hij ze kon ontlopen zouden zij hem dan kunnen inhalen als zij ook moesten laveren?
Читать дальше