‘Los van dit alles, hoe fascinerend ook, voelde ik een bijzondere verwantschap met je. Ik ging naar de openbare bibliotheek — Peoria was een klein stadje maar had veel boeken van jou en over jou, die door een of andere overleden bewonderaar van je geschonken waren — en ik las ze allemaal. Toen begon ik eerste uitgaven van je en over je te verzamelen. Ik werd tenslotte romanschrijver, maar ik was van plan een zeer uitgebreide, alles omvattende biografie van je te schrijven en overal heen te reizen waar je geweest was, foto’s en notities van die plaatsen te maken, een stichting op te richten om fondsen voor het onderhoud van je grafmonument te verzamelen...’
Dit was de eerste keer dat Frigate over zijn grafmonument sprak. Burton zei geschrokken: ‘Waar?’ en vervolgens: ‘O, natuurlijk! Mortlake! Dat was ik vergeten! Was het monument werkelijk in de vorm van een Arabische tent zoals Isabel en ik hadden ontworpen?’
‘Natuurlijk, maar het kerkhof werd door een achterbuurt opgeslokt en het monument werd door vandalen bekrast en het onkruid stond tot aan m’n middel. Er werd over gesproken om de lichamen naar een wat meer afgelegen deel van Engeland over te brengen, maar het was toen moeilijk een afgelegen plek te vinden.’
‘Maar heb je de stichting nog opgericht en mijn grafmonument bewaard?’ vroeg Burton. Hij was er nu aan gewend geraakt dat hij was gestorven, maar het praten met iemand die zijn grafmonument had gezien bezorgde hem kippenvel.
Frigate zuchtte diep. Verontschuldigend zei hij: ‘Nee, tegen de tijd dat ik in staat was dat te doen zou ik me schuldig hebben gevoeld zoveel tijd en geld aan de doden te besteden. Er was te veel rotzooi in de wereld. De levenden hadden alle aandacht nodig, die ze konden krijgen. Vervuiling, armoede, onderdrukking enzovoort. Dat waren de belangrijke dingen.’
‘En die geweldige, allesomvattende biografie?’
Weer zei Frigate verontschuldigend: ‘Toen ik de eerste maal over je las, dacht ik dat ik de enige was die sterk in je geinteresseerd was of zelfs van je bestaan wist, maar er was in de zestiger jaren een opleving van de belangstelling voor je. Er werden heel wat boeken over je geschreven en zelfs één over je vrouw.’
‘Isabel? Schreef iemand een boek over haar? Waarom?’
Frigate grinnikte. ‘Ze was een nogal interessante vrouw. Ik moet eigenlijk zeggen dat ze erg vervelend was, overdreven bijgelovig, schizofreen en vol zelfbedrog. Er waren maar weinigen die haar ooit vergaven dat ze je manuscripten en kranten verbrandde...’
‘Wat?’ brulde Burton. ‘Verbrand...?’
Frigate knikte en zei: ‘Je dokter Grenfell Baker beschreef het als ‘de genadeloze slachting, die op zijn jammerlijke dood volgde’. Ze verbrandde je vertaling van ‘De Geurige Tuin’ en beweerde dat je het toch niet zou hebben gepubliceerd, tenzij je geld nodig had en dat je natuurlijk geen geld nodig had omdat je nu dood was.’
Dit was een van de weinige keren in zijn leven dat Burton sprakeloos was. Frigate bekeek Burton vanuit zijn ooghoeken en grinnikte. Hij scheen van Burton’s ellende te genieten.
‘Dat ze ‘De Geurige Tuin’ verbrandde was nog het ergste niet, hoewel het al erg genoeg was. Maar dat ze de beide delen van je dagboeken verbrandde, de geheime boeken waarin je naar men veronderstelde je diepste gedachten en brandende haatgevoelens de vrije loop gaf en zelfs je openbare dagboeken van dagelijkse gebeurtenissen, nou, dat heb ik haar nooit vergeven en veel andere mensen evenmin. Dat was een groot verlies. Er bleef maar één van je notitieboekjes over, een kleintje, en dat verbrandde tijdens het bombardement van Londen in de tweede wereldoorlog.’
Hij zweeg even en zei: ‘Is het waar dat je je op je doodsbed tot de katholieke kerk bekeerde, zoals je vrouw beweerd heeft?’
‘Dat kan best,’ zei Burton. ‘Isabel was er al jaren op uit me te bekeren, hoewel ze me daartoe nooit rechtstreeks durfde aansporen. Toen ik op het laatst zo ziek was, heb ik haar misschien gezegd dat ik het wilde doen, alleen maar om haar gelukkig te maken. Ze was zo treurig, zo ellendig en zo bang, dat mijn ziel in de hel zou branden.’
‘Heb je dan van haar gehouden?’ vroeg Frigate.
‘Ik zou hetzelfde voor een hond hebben gedaan,’ antwoordde Burton.
‘Voor iemand, die zo ontstellend eerlijk en recht op de man af kan zijn, ben je soms ook erg dubbelzinnig.’
Dit gesprek had ongeveer twee maanden na de Eerste Dag N.V. 1 plaatsgevonden. De nasleep ervan was tamelijk merkwaardig.
Dit was de tweede fase van hun merkwaardige relatie. Hij werd vertrouwder met Frigate, maar tegelijkertijd ergerde hij zich meer aan hem. De Amerikaan was in zijn commentaar op houdingen van Burton altijd erg terughoudend geweest, ongetwijfeld omdat hij hem niet boos wilde maken. Frigate deed zeer bewuste pogingen niemand te ergeren, maar hij deed ook onbewuste pogingen om hem tegen zich in het harnas te jagen. Zijn vijandigheid openbaarde zich in veel subtiele en soms niet zo erg subtiele handelingen en woorden. Burton lag dit niet zo. Hij was recht op de man af en niet bang voor boosheid, maar misschien was hij, zoals Frigate had beweerd, juist erg op vijandige confrontaties gesteld.
Op een avond, toen zij onder een graalsteen om het vuur zaten, had Frigate over Karachi gesproken. Deze stad, de latere hoofdstad van Pakistan, de natie die in 1947 het leven zag, had in Burton’s tijd maar tweeduizend inwoners. Omstreeks 1970 was het bevolkingscijfer ongeveer twee miljoen. Dat bracht Frigate ertoe op tamelijk indirecte wijze Burton te vragen naar het rapport, dat hij aan Sir Robert Napier had uitgebracht over de homobordelen in Karachi. Er werd verondersteld, dat het rapport zich in de geheime archieven van het Oostindiase leger bevond, maar het werd door een van Burton’s vele vijanden gevonden. Hoewel het rapport nooit in het openbaar werd genoemd was het gedurende zijn gehele leven tegen hen gebruikt. Burton had zich als inlander vermomd om het bordeel binnen te komen en waarnemingen te doen, waartoe geen Europeaan toestemming zou hebben gekregen. Hij was er trots op dat hij niet was ontdekt en hij had het onsmakelijke karwei op zich genomen omdat hij de enige was, die dit kon doen en omdat zijn geliefde commandant Napier hem erom had verzocht.
Burton had op Frigate’s vragen tamelijk humeurig geantwoord. Alice had hem eerder op die dag de dampen aangedaan — zij scheen daar de laatste tijd een handje van te hebben — en hij dacht na over een manier om haar op de kast te jagen. Hij greep nu de gelegenheid, die hem door Frigate geboden werd, aan. Hij stortte zich in een ongebreidelde beschrijving van wat er in de bordelen in Karachi voorviel. Ruach stond tenslotte op en liep weg. Frigate keek alsof hij misselijk was, maar bleef. Wilfreda lachte tot zij over de grond rolde. Kazz en Monat bleven stoicijns kijken. Gwenafra sliep op de boot zodat Burton met haar geen rekening behoefde te houden. Loghu leek gefascineerd maar niet zonder afkeer.
Alice, zijn voornaamste doelwit, werd bleek en daarna rood. Tenslotte stond zij op en zei: ‘Werkelijk, mr Burton, ik wist wel dat je ordinair en platvloers was, maar om hier over op te snijden... dit... je bent volslagen verachtelijk, gedegenereerd en walgelijk. Niet dat ik ook maar een woord van je verhaal geloof. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand zich zo zou gedragen als jij en er dan nog over zou opscheppen ook. Je beantwoordt volkomen aan je reputatie als man, die er genoegen in schept anderen te shockeren, ongeacht welke schade het aan zijn eigen reputatie toebrengt.’
Zij was in het donker weggelopen.
Frigate had gezegd: ‘Op een keer moetje me toch eens vertellen hoeveel ervan waar is. Vroeger dacht ik net zoals zij, maar toen ik ouder werd, kwamen er meer gegevens over jou aan het licht en een van je biografen maakte een psychoanalyse van je, die gebaseerd was op je eigen handschrift en verschillende documentaire bronnen.’
Читать дальше