En altijd waren er mensen en dromden mannen, vrouwen en kinderen op de oevers van De Rivier.
Tegen die tijd begonnen de schepelingen een patroon te herkennen. De mensheid was langs De Rivier in een ruwe, chronologische en nationale volgorde verrezen. De boot was gebieden voorbij gevaren, waar Slowenen, Italianen en Oostenrijkers woonden, die in het laatste tiental jaren van de negentiende eeuw overleden waren. Men was langs Hongaren, Noren, Finnen, Grieken, Albanen en Ieren gezeild. Af en toe had men gebieden ingevoegd, die mensen uit andere tijden en plaatsen herbergden. Eén ervan was een dertig kilometer lang stuk, waar Australische aborigines woonden, die op aarde nog nooit een Europeaan hadden gezien. Een ander stuk van honderdvijftig kilometer lengte werd door de Tocharens (Loghu’s volk) bewoond. Dezen hadden ten tijde van Christus geleefd in wat later Chinees Turkestan werd. Zij vertegenwoordigden de meest oostelijke verspreiding van het Indo-europeaans in historische tijden. Hun cultuur had enige tijd gebloeid en was daarna door het opdringen van de woestijn en de invallen van de barbaren, ten onder gegaan.
Door middel van haastige en niet geheel betrouwbare onderzoeken — zoals Burton zelf toegaf — had hij vastgesteld, dat de bevolking van elk gebied in grote trekken uit ongeveer zestig procent van een bepaalde nationaliteit en eeuw bestond. Ongeveer dertig procent bestond uit mensen, die gewoonlijk uit een andere tijd kwamen en tien procent was afkomstig uit alle tijden en plaatsen. Alle mannen waren besneden toen zij ontwaakt waren. Alle vrouwen waren als maagd herrezen. Burton’s commentaar was, dat deze toestand niet langer dan tot aan de eerste nacht op deze planeet had geduurd.
Tot dusverre had geen van hen van een zwangere vrouw gehoord of er een gezien. Degene, wie dan ook, die hen hier geplaatst had, had hen om een weloverwogen reden gesteriliseerd. Als het mensdom zich kon voortplanten zou het Rivierdal er binnen een eeuw als een sardineblikje uitzien.
In het begin had het erop geleken dat er geen ander dierlijk levend wezen dan de mens was. Nu wist men dat er verschillende soorten wormen ’s nachts uit de bodem omhoogkwamen. Bovendien bevatte De Rivier tenminste honderd soorten vis, variërend van vijftien centimeter lange exemplaren tot aan de ‘Rivierdraak’, een vis die zo groot als een walvis kon worden en op driehonderd meter diepte op de bodem van De Rivier leefde. Frigate zei dat de dieren daar voor een bepaald doel waren. De vissen traden op als straatvegers en hielden het Rivierwater schoon. Sommige soorten wormen aten afval en lijken. Andere soorten vervulden de normale functie van aardwormen.
Gwenafra was nu een beetje langer. Alle kinderen groeiden op. Binnen twaalf jaar zouden er geen kinderen of opgroeiende jonge mensen meer in het dal zijn, indien tenminste de condities overal dezelfde waren als die, welke de reizigers tot dusverre hadden waargenomen.
Burton, die hierover nadacht, zei tegen Alice: ‘Die vriend van jou, de Weleerwaarde Dodgson, die alleen maar van kleine meisjes hield, zal zich nu wel sterk gefrustreerd voelen, nietwaar?’
‘Dodgson was niet pervers,’ zei Frigate. ‘Maar wat moeten de mensen, die zich seksueel alleen maar tot kinderen voelen aangetrokken? Wat moeten zij doen als er geen kinderen meer zijn? En wat doen de mensen, die er plezier in hadden dieren te mishandelen of te martelen? Jullie weten, dat het mij spijt dat er geen dieren zijn. Ik houd van katten, honden, beren, olifanten en de meeste andere dieren, maar niet van apen omdat zij teveel op mensen lijken. Toch ben ik blij dat er hier geen dieren zijn. Zij kunnen nu niet misbruikt worden. Al die arme, hulpeloze dieren, die pijn leden of honger en dorst hadden door toedoen van de een of andere gedachteloze of kwaadaardige mens. Nu kan dat niet.’
Hij klopte op Gwenafra’s blonde haar, dat nu bijna vijftien centimeter lang was.
‘Ik had hetzelfde gevoel over al die hulpeloze en misbruikte kleine kinderen.’
‘Wat voor wereld is het, waar geen kinderen zijn?’ zei Alice. ‘En wat dat betreft, waar geen dieren zijn? Als zij niet meer mishandeld en misbruikt kunnen worden, kunnen ze ook niet geliefkoosd en bemind worden.’
‘In deze wereld weegt het een tegen het ander op,’ zei Burton. ‘Er kan geen liefde bestaan zonder haat, geen vriendelijkheid zonder kwaadaardigheid, geen vrede zonder oorlog. In ieder geval hebben we geen keus. De onzichtbare Heren van deze wereld hebben beslist, dat er geen dieren zullen zijn en dat vrouwen geen kinderen meer zullen baren. Het zij zo.’
De morgen van de vierhonderdzestiende dag van hun reis was net als iedere andere morgen. De zon was boven de top van de bergkam aan hun linkerhand gerezen. De Rivieropwaartse wind had zoals altijd een geschatte snelheid van vijfentwintig kilometer per uur. De temperatuur rees gestadig met de zon en zou de geschatte vijfentachtig graden Fahrenheit om ongeveer twee uur ’s middags bereiken. De catamaran, De Hadji, laveerde tegen de stroom op. Burton stond op de ‘brug’ met beide handen aan de lange, dikke helmstok aan zijn rechterkant, terwijl wind en zon op zijn donkergetinte huid neersloegen. Hij droeg een roodzwart geruite kilt, die bijna tot zijn knieën reikte en een halssnoer uit de spiraalvormige, diepzwarte wervels van de hoornvis. Dit was een anderhalve meter lange vis met een vijftien centimeter lange horen, die net als bij de eenhoorn uit zijn voorhoofd naar buiten stak. De hoornvis leefde ongeveer dertig meter onder water en werd met moeite aan een vislijn naar boven gehaald. Uit zijn wervels konden prachtige halssnoeren gemaakt worden en uit zijn huid, mits op de juiste wijze gelooid, werden sandalen, wapenrustingen en schilden vervaardigd. Ook kon hij tot taaie, maar toch buigzame touwen en riemen worden verwerkt. Het vlees smaakte heerlijk, maar de horen was het kostbaarste gedeelte. Hij werd gebruikt als speer- of pijlpunt of op een houten handvat aangebracht om een stiletto te maken.
Op een verhoging naast Burton stond een boog, die in de doorzichtige blaas van een vis was opgeborgen. De boog was van de gebogen beenderen, die uit de zijkanten van de bek van de Rivierdraakvis staken, gemaakt. De uiteinden van elk been waren zo gesneden, dat zij in elkaar pasten, met als resultaat een dubbele spanningsboog. Hij was voorzien van een draad uit de ingewanden van de Rivierdraakvis, waardoor een boog was ontstaan, die alleen door een zeer krachtig man kon worden gespannen. Burton had hem veertig dagen tevoren toevallig ontdekt en de eigenaar ervan er veertig sigaretten, tien sigaren en een halve liter whisky voor geboden. Het aanbod werd afgewezen en dus kwamen Burton en Kazz laat op de avond terug om de boog te stelen, of beter gezegd om te ruilen, omdat Burton zich gedwongen voelde zijn taxisboog in plaats ervan achter te laten.
Sinds die tijd had hij bij zichzelf geredeneerd dat hij alle recht had, de boog te stelen. De eigenaar ervan had gepocht, dat hij een man had vermoord om de boog te krijgen en hij had hem derhalve van een dief en moordenaar weggenomen. Niettemin had Burton wat gewetenswroeging als hij eraan dacht, wat niet vaak het geval was.
Burton laveerde De Hadji door de smaller wordende stroom. Gedurende ongeveer acht kilometer had De Rivier zich tot een vijf kilometer breed meer verbreed, maar nu werd zij tot een smal kanaal, dat minder dan
achthonderd meter breed was, ingedamd. Het kanaal boog af en verdween tussen de wanden van een ravijn. Op die plaats zou de boot moeten voortkruipen omdat zij tegen een stroomversnelling moest opboksen en de ruimte om te laveren sterk beperkt was. Hij was echter al vele malen door soortgelijke rivierengten gevaren en hij maakte zich over deze dus niet veel zorgen.
Niettemin had hij iedere keer, dat het plaatsvond, het gevoel dat de boot opnieuw geboren werd. De boot kwam uit een meer, een baarmoeder, door een nauwe opening in een ander meer naar buiten. Het leek in veel opzichten op het barsten van het vruchtwater en altijd was er de kans op een wonderbaarlijk avontuur of een ontdekking aan de andere kant.
Читать дальше