Lucht stroomde mijn keel in, die plotseling rauw en veel te groot leek; Weiss had de strop losgelaten en zijn camera gepakt. Ik haalde rafelig adem en wist een oog op zijn rug te richten terwijl hij opnamen van de menigte maakte. Ik ademde nog een keer; de pijn schoot door mijn keel, maar het voelde behoorlijk goed, en met de ademhaling kwam er zoveel licht en bewustzijn terug dat ik me op een knie wist te werken en om me heen keek.
Weiss richtte de camera op een vrouw aan de rand van de menigte, de vrouw die Cody en Astor had uitgescholden omdat ze tussenbeide kwamen. Ze was in de vijftig, heel modieus gekleed en schreeuwde nog steeds naar ze dat ze weg moesten gaan, het met rust moesten laten, en dat iemand de beveiliging erbij moest roepen. Gelukkig voor ons allemaal luisterden de kinderen niet. Ze hadden Rita van de tafel bevrijd, hoewel haar handen en voeten nog altijd vastgebonden waren en ze nog steeds gekneveld was. Ik stond op, maar voordat ik meer dan een halve stap naar ze toe kon doen, greep Weiss mijn lijn opnieuw en trok hem strak aan, en ik zonk weer in de middernachtelijke zon terug.
Vaag, van ver weg, hoorde ik geschuifel en de lijn om mijn keel raakte weer losser toen Weiss zei: ‘Deze keer niet, stuk stront dat je bent!’ Er klonk een klappend geluid en een lichte bons, en toen er weer een beetje licht in mijn wereld terugkwam, zag ik Astor op de grond liggen en Weiss worstelen om de schroevendraaier van Cody af te pakken. Ik stak een hand uit naar mijn nek en graaide zwakjes naar het koord, kreeg hem zover los dat ik diep kon ademhalen, wat waarschijnlijk ook goed was, maar niettemin veroorzaakte het een uitermate pijnlijke hoest die ik nooit eerder had ervaren, zo verstikkend en droog dat de lichten opnieuw uitgingen.
Toen ik weer kon ademhalen, opende ik mijn ogen en zag dat Cody naast Astor op de grond lag, aan het uiteinde van de tentoonstellingsruimte achter de cirkelzaag, en Weiss stond over ze heen, met in een hand een schroevendraaier en zijn videocamera in de andere. Astor stuiptrekte, maar verder was er geen beweging. Weiss deed een stap naar ze toe, stak de schroevendraaier omhoog en ik slingerde als een dronkenman overeind om hem tegen te houden. Ik wist dat ik er nooit op tijd zou zijn, voelde hoe alle duisternis uit me wegebde en een poel vormde om mijn voeten bij de gedachte hoe hulpeloos ik was.
En op dat allerlaatste ogenblik, terwijl Weiss wellustig over de kleine, verstilde lichamen van de kinderen gebogen stond en Dexter zich zo afgrijselijk traag naar voren bewoog, strompelde Rita met nog altijd vastgebonden handen het beeld in, de mond nog gekneveld, maar haar voeten waren snel genoeg om op Weiss af te kunnen stormen. Ze sloeg hem met een dodelijke heup weg waardoor hij opzij draaide, weg van de kinderen en regelrecht naar de cirkelzaag. En toen hij weer overeind wankelde, haalde ze opnieuw naar hem uit. Deze keer struikelde hij over zijn voeten en viel, terwijl hij de arm met de camera uitstak om te voorkomen dat hij in het draaiende zaagblad zou vallen. En dat lukte hem bijna… Bijna.
Weiss’ hand sloeg aan de verste kant van het blad op de tafel, maar door de kracht van zijn val kwam hij op zijn volle gewicht terecht. Met een knarsend gejank schoot een uitbarsting van rode mist de lucht in toen Weiss’ onderarm, met in zijn hand de nog altijd vastgeklemde camera, helemaal werd doorgezaagd en op het spoor van de modeltrein aan de rand van de menigte tuimelde. De toeschouwers hapten naar adem en Weiss ging langzaam rechtop staan, staarde naar de stomp van zijn arm terwijl het bloed eruit gulpte. Hij keek naar me en probeerde iets te zeggen, schudde zijn hoofd en deed een stap naar me toe, en keek weer naar zijn krachtig spuitende stomp, en deed nog een stap naar me toe. Toen, bijna alsof hij over een trap van onzichtbare sterren liep, zonk hij langzaam op zijn knieën neer en bleef daar zwaaiend geknield zitten, slechts een meter of zo bij me vandaan.
Verlamd door mijn worsteling met de strop en mijn angst om de kinderen, en bovenal de aanblik van dat afschuwelijke, natte, akelige, kleverige, afschrikwekkende bloed dat op de grond stroomde, bleef ik daar domweg staan, terwijl Weiss me nog een laatste keer aankeek. Hij bewoog nogmaals zijn lippen, maar er kwam niets uit en hij schudde langzaam zijn hoofd, voorzichtig, alsof hij bang was dat dat ook op de grond zou vallen. Overdreven zorgvuldig haakte hij zijn ogen aan de mijne vast en zei heel precies, heel duidelijk: ‘Neem alles op.’ Er verscheen een vaag en heel bleek glimlachje op zijn gezicht, waarna hij vooroverviel en met zijn gezicht in zijn eigen bloed neerkwam.
Ik deed een stap terug toen hij viel en keek op. Op het tv-scherm tufte het modeltreintje verder en botste tegen de camera, die nog altijd in de hand aan het uiteinde van Weiss’ gehavende arm geklemd zat. De wielen draaiden nog even en toen viel de trein om.
‘Briljant,’ zei de modieuze oudere dame voor in de menigte. ‘Absoluut briljant.’
De eerstehulpdiensten in Miami zijn heel goed, deels omdat ze zoveel praktijkoefening hebben. Maar helaas konden ze Weiss niet meer redden. Hij was bijna helemaal leeggebloed toen ze bij hem kwamen en op aandringen van een uitzinnige Rita om zich met Cody en Astor bezig te houden, duurde het nog twee cruciale minuten langer, terwijl Weiss langs lange, donkere hellingen wegglipte naar de bladzijden van de kunstgeschiedenis.
Rita fladderde ongerust rond terwijl de ambulancebroeders ervoor zorgden dat Cody en Astor rechtop gingen zitten en rondkeken. Cody knipperde met zijn ogen en wilde zijn schroevendraaier pakken, en Astor beklaagde zich onmiddellijk dat het reukzout zo smerig stonk, dus ik was er redelijk zeker van dat het met hen wel goed zou komen. Maar ze hadden bijna zeker een lichte hersenschudding opgelopen, wat me een warm, saamhorig familiegevoel gaf; zo jong en nu al traden ze in mijn voetsporen. De twee werden naar het ziekenhuis afgevoerd waar ze vierentwintig uur ter observatie werden gehouden, ‘voor de veiligheid’. Rita ging natuurlijk met ze mee, om ze tegen de artsen te beschermen.
Toen ze weg waren, bleef ik staan kijken toen de paramedici naast Coulter neerknielden. Ze hadden de defibrillator tevoorschijn gehaald, maar na een paar schokken op het lichaam schudden ze hun hoofd, stonden op en liepen weg. Ik dacht dat ze een tikje teleurgesteld waren omdat ze geen kans hadden gehad om ‘los!’ te roepen en dan de schok toe te dienen, maar misschien maakte ik dat er maar van. Ik voelde me nog steeds een beetje wazig doordat ik zo’n tijd in Weiss’ strop had gezeten, en enigszins vreemd, omdat de zaken me zo snel waren ontglipt. Normaal gesproken ben ik Dexter ter Plaatse, in het middelpunt van alle belangrijke actie, en het leek niet goed dat er zoveel dood en verderf om me heen was terwijl ik daar geen cruciaal deel van uitmaakte. Twee onaangeroerde lijken, en ikzelf niets meer dan een toeschouwer te midden van de chaos, zo bleek als een victoriaanse maagd in de marges van het drama.
Wat Weiss betrof: hij zag er echt vredig en tevreden uit. Ook heel bleek en dood, uiteraard, maar toch… Wat zou hij ervan denken? Ik had nog nooit zo’n uitdrukking gezien op het gezicht van een dierbare overledene, en het was een tikje verontrustend. Waarom was hij nou zo gelukkig? Hij was absoluut, gecertificeerd dood, en mij leek dat niet iets wat iemand tot opgewekte vrolijkheid kon inspireren. Misschien was het gewoon een truc van de gezichtsspieren die zich naar de dood voegden. Hoe dan ook, mijn overpeinzingen werden onderbroken door een haastig geschuifel achter me en ik draaide me om.
Special agent Recht kwam zo’n anderhalve meter bij me vandaan tot stilstand en bekeek de slachting met een gezicht waarop ze stug een professioneel masker had geplakt, ook al kon dat niet verhullen dat ze geschokt was en nogal bleek zag. Maar ze viel niet flauw en gaf ook niet over, dus volgens mij liep ze al een tijdje mee.
Читать дальше