Op de universiteit had ik wel zoveel geleerd dat ik begreep dat een beschaving op haar kunst wordt beoordeeld. Het was vernederend te bedenken dat als Weiss hierin zou slagen, toekomstige generaties op de eenentwintigste eeuw zouden kunnen terugkijken en wat daarin was bereikt aan mijn beeltenis zouden afmeten. Ik vond dit soort onsterfelijkheid een heel verleidelijk idee, maar er waren een paar schaduwkanten aan deze uitnodiging tot eeuwige roem. Ten eerste ben ik daar veel te bescheiden voor, en ten tweede… Nou ja, je had nog het feit dat mensen zouden ontdekken wat ik echt ben. Mensen als Coulter en Salguero, bijvoorbeeld. En dat zou zeker gebeuren als deze video met mijn afbeelding op een groot gebouw zou worden geprojecteerd met een stapel lijken aan haar voeten. Eigenlijk een prachtige gedachte, maar helaas zouden deze mensen een aantal vragen gaan stellen, een paar verbanden leggen, en voor je ’t wist zou de dagschotel uit Dexter Crèmesoep bestaan, verrukkelijk bereid op Old Sparky en aan u geserveerd op de voorpagina van de Herald.
Nee, dit was allemaal heel vleiend, maar ik was niet echt bereid om een levend icoon van de eenentwintigste-eeuwse kunst te worden. Hoe jammer ook, tot mijn grote spijt moet ik voor de eer bedanken.
Hoe dan?
Dat was tenslotte een terechte vraag. Door de tekeningen wist ik wat Weiss van plan was, maar ik wist niet hoever hij met zijn plannen was, of wanneer hij ze wilde uitvoeren, of zelfs maar waar…
Maar wacht eens even, ik wist het wel. Ik bekeek de laatste afbeelding nog een keer, waarop dat hele krankzinnige project in felgekleurde details was uitgetekend. Het getekende, als projectiescherm fungerende gebouw was heel markant en kwam me bekend voor. Ook de twee rijen koningspalmen had ik eerder ergens gezien, dat wist ik heel zeker. Ergens waar ik feitelijk was geweest, maar waar en wanneer? Ik staarde naar de tekening en liet mijn reusachtige brein draaien. Het was nog niet zo lang geleden. Misschien een jaar of zo voor ik trouwde?
Door dat ene woord, ‘trouwde’, wist ik het weer. Ik was daar ongeveer anderhalf jaar geleden geweest. Rita’s vriendin van haar werk, Anna, was er getrouwd. Het was een extravagante en buitengewoon dure bruiloft geweest, omdat de familie van de bruid zo rijk was. Rita en ik waren naar de receptie geweest, in een belachelijk chic oud hotel in Palm Beach, dat The Breakers heette.
Schitterend; nu wist ik precies waar Weiss zijn nobele Dexterama had gepland. Maar wat moest ik met die kennis aan? Ik kon moeilijk de komende drie maanden dag en nacht voor het hotel op de uitkijk staan en wachten tot Weiss kwam opdagen met de eerste lading lijken. Maar ik kon het me ook niet veroorloven niets te doen. Vroeg of laat zou hij het uitvoeren. Of kon het zijn dat dit een ander soort valstrik was, alleen maar bedoeld om me naar Palm Beach te lokken, terwijl Weiss hier in Dade County iets anders aan het doen was?
Maar dat was raar; hij was niet van plan geweest om met een potlood in zijn been en de afdruk van een kleine vuist in zijn kruis naar de horizon te hinkelen om vervolgens zijn tekeningen achter te laten. Dit was zijn plan, in voor- en tegenspoed, en ik moest wel geloven dat het slecht afliep, in elk geval voor zover het mijn reputatie aanging. Dus bleef er maar één vraag over: wanneer ging hij zijn plan concreet vormgeven? Het enige antwoord dat ik kon bedenken was: algauw, en dat leek me bepaald niet nauwkeurig.
Er zat werkelijk niets anders op, ik zou vrij moeten nemen van mijn werk en bij het hotel moeten posten. Dat betekende dat ik Rita en de kinderen alleen moest laten en dat vond ik maar niks, maar ik zag niet hoe het anders moest. Weiss was razendsnel te werk gegaan, van het ene idee naar het volgende gehuppeld en ik vermoedde dat hij zich hoogstwaarschijnlijk op dit ene project zou concentreren en snel zou handelen. Het was een reusachtige gok, maar het was absoluut de moeite waard als ik hem ervan kon weerhouden een immens beeld van mij op de gevel van The Breakers te projecteren.
Oké, ik zou het doen. Wanneer Weiss in Palm Beach zou beginnen, zou ik hem daar opwachten. Nu dat geregeld was, klapte ik het schetsboek open om nog een laatste blik te werpen op knappe Stripheld Dexter. Maar voordat ik me werkelijk in een zelfbewonderende dagdroom kon laten wegzinken, kwam er een auto naast me staan en stapte er een man uit.
Het was Coulter.
Rechercheur Coulter liep om de achterkant van zijn auto en bleef staan, keek naar me, liep weer terug naar de bestuurderskant van zijn auto en verdween even. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om de blocnote onder mijn stoel te schuiven. Coulter dook weer rechts achter me op, terwijl hij om de auto heen liep, deze keer met de aan zijn wijsvinger bungelende, tweeliterfles Mountain Dew. Hij leunde met zijn achterste tegen zijn auto, keek naar me en nam een grote slok frisdrank. Toen veegde hij zijn mond met de rug van zijn arm af.
‘Je was niet op kantoor,’ zei hij.
‘Nee, dat klopt,’ zei ik. Tenslotte was ik hier.
‘Dus toen de radio-oproep kwam dat het om je vrouw ging, ben ik naar je toe gegaan om het je te vertellen,’ zei hij en hij schokschouderde. ‘Je was er niet. Je was al hier, hè?’ Hij hoefde niet op antwoord te wachten, wat prima was, want dat had ik niet. In plaats daarvan nam hij nog een slok van zijn frisdrank, veegde zijn mond nogmaals af en zei: ‘Zelfde school als waar we die padvindersleider hebben gevonden, hè?’
‘Inderdaad.’
‘Maar je was hier al toen het gebeurde?’ zei hij, en hij probeerde onschuldig verbaasd te kijken. ‘Hoe is het trouwens gebeurd?’
Ik was er heel zeker van dat wanneer ik Coulter vertelde dat ik daar wel een idee van had, hij me de hand zou schudden en feliciteren. Dus verliet ik me opnieuw op mijn legendarische vernuft en hoorde mezelf zeggen: ‘Ik wilde Rita en de kinderen verrassen.’
Coulter knikte alsof hij dat heel aannemelijk vond. ‘Ze verrassen,’ zei hij. ‘Kennelijk is iemand anders je vóór geweest.’
‘Ja,’ zei ik behoedzaam. ‘Daar ziet het inderdaad naar uit.’
Hij nam opnieuw een grote slok van zijn frisdrank, maar deze keer veegde hij zijn mond niet af; hij draaide zich alleen maar om en staarde naar de hoofdweg, waar een takelwagen Weiss’ auto weghaalde. ‘Heb je enig idee wie dit je vrouw en kinderen heeft aangedaan?’ zei hij zonder naar me om te kijken.
‘Nee,’ zei ik, ‘ik nam aan dat het… je weet wel. Een ongeluk was?’
‘Ha,’ zei hij en nu staarde hij me wel aan. ‘Een ongeluk. Tjee, daar had ik nog niet aan gedacht. Want, weet je. Het is dezelfde school als waar die welpenleider was vermoord. En nou ben je hier alweer. Dus, hé. Een ongeluk. Echt waar? Denk je dat?’
‘Ik… Ik denk… Waarom zou het dat niet zijn?’ Ik heb er een leven lang op geoefend en mijn verbaasde uitdrukking was echt hartstikke goed, maar Coulter leek niet erg overtuigd.
‘Die vent, Donkeywit,’ zei hij.
‘Doncevic,’ zei ik.
‘Wat ook.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het lijkt wel of-ie verdwenen is. Weet jij daar misschien iets van?’
‘Waarom zou ik daar iets van moeten weten?’ zei ik terwijl ik zoveel verbazing op m’n gezicht plakte als ik kon.
‘Is net vrij op borgtocht, loopt weg van zijn vriendje en is verdwenen,’ zei hij. ‘Waarom zou hij dat doen?’
‘Ik zou ’t werkelijk niet weten,’ zei ik.
‘Lees je wel eens, Dexter?’ zei hij en ik vond het zorgwekkend dat hij me bij mijn voornaam noemde, het klonk alsof hij het tegen een verdachte had. En dat was natuurlijk ook zo, maar ik hoopte nog steeds dat hij zo niet over me dacht.
‘Lezen?’ zei ik. ‘Eh, niet zo heel veel. Hoezo?’
‘Ik hou van lezen,’ zei hij. En toen, kennelijk van versnelling wisselend, vervolgde hij: ‘Eén keer is toeval, twee keer is een samenloop van omstandigheden, drie keer is kwade opzet.’
Читать дальше