Nóg iets anders? Thóra probeerde niet te laten merken hoeveel zorgen ze zich maakte om Jónas. Welke bewijzen konden ze nog meer tegen hem hebben?
‘En toen kreeg Jónas ruzie met Eiríkur, de man die ze dood in de stallen hebben gevonden,’ zei Thóra tegen Matthew. ‘Vlak voordat Eiríkur het hotel verliet. En bovendien zat zijn bloed vol slaappillen, van hetzelfde soort dat Jónas op zijn nachtkastje heeft staan.’ Ze zuchtte. ‘Die rotzakken hadden een huiszoekingsbevel.’
Matthew floot. ‘Ik neem aan dat dat betekent dat hij schuldig is?’
‘Ik mag hangen als ik het weet,’ antwoordde Thóra. ‘Zijn vingerafdrukken zaten op Birna’s ceintuur en hij heeft zeker seks met haar gehad op de dag dat ze is vermoord, ook al weigert hij dat toe te geven. En verder heeft hij gelogen over het feit dat hij gisteren naar Reykjavík is gegaan.’ Ze liet Matthew de lijst met kentekennummers zien. ‘Ze hebben het nummer van elke wagen die door die tunnel is gekomen, genoteerd. De een of andere arme drommel heeft de hele nacht naar de opnames van de beveiligingscamera zitten turen. Ze hebben die lijst laten liggen, dus heb ik hem maar meegenomen.’
‘En toen?’ vroeg Matthew. ‘Waar hebben ze hem naartoe gebracht?’
‘Naar Borgarnes,’ antwoordde Thóra. ‘Hij moet morgenochtend voorkomen voor de West-IJslandse Arrondissementsrechtbank. Ze zullen verzoeken om een bevel tot inhechtenisneming.’ Ze haalde haar hand door haar haren. ‘En dat zullen ze krijgen ook, tenzij de rechter dronken is.’
‘Is daar kans op dan?’ vroeg Matthew, geschokt.
‘Nee, bij wijze van spreken natuurlijk,’ zei Thóra, terwijl ze rechtop ging zitten in de leunstoel. ‘Maar we kunnen altijd hopen.’
‘O, ik vergeet je helemaal te vertellen wat er is gebeurd toen jij weg was,’ zei Matthew opeens. ‘Ik zat koffie te drinken aan de bar en toen ik in mijn zakken zocht naar wat kleingeld, vond ik de medaille die ik in Stykkishólmur voor je heb gekocht. Toen ik hem samen met het losse geld op de bar legde, raakte de man die naast me zat helemaal buiten zinnen. Het was die oude kerel, Magnús Baldvinsson.’
‘Echt waar?’ vroeg Thóra verbijsterd. ‘Wat zei hij?’
‘Geen idee,’ zei Matthew. ‘Het was in het IJslands, maar hij klonk niet blij. Uiteindelijk pakte hij de medaille en smeet hem achter de bar op de grond. Toen stond hij op en liep weg. De barman wist niet wat hem overkwam. Hij zei dat Magnús beweerde dat ik hem provoceerde. Toen gaf hij me de medaille terug. Hij was net zo stomverbaasd als ik.’
‘Dat zal best,’ zei Thóra, die haar oren niet kon geloven. ‘Magnús reageerde toch ook zo vreemd toen ik hem naar nazi’s vroeg? Het was niet het soort reactie dat je in IJsland zou verwachten,’ verklaarde ze. ‘Het IJslandse nazisme heeft nauwelijks navolgers of invloed gehad, dus hoewel iedereen hun politieke overtuiging weerzinwekkend vindt, is het niet gebruikelijk dat mensen wildvreemden naar de keel vliegen bij de aanblik van nazisouvenirs. Misschien moeten we toch nog maar eens met hem gaan praten.’ Ze pakte haar telefoon. ‘Maar niet nu — eerst moet ik mijn kinderen veilig thuis zien te krijgen. Voorlopig ziet het er niet naar uit dat ik zelf spoedig naar huis kan.’ Ze toetste het nummer van haar zoon in.
‘Hallo, Gylfi. Met mama. Hebben jullie het naar je zin in Selfoss?’
‘Ga jij maar eerst,’ zei Thóra, terwijl ze Matthew een duwtje gaf. ‘Doe maar net alsof je een paardenliefhebber bent. Je bent tenslotte een Duitser, dus dat geloven ze wel.’ Ze stonden op het erf van Tunga en hoopten Bergur, de boer, te zien te krijgen. Naar Thóra’s mening moest hij de hoofdverdachte zijn van de moord waarvan Jónas nu beschuldigd werd. Ze waren regelrecht naar het woonhuis gelopen, dat voor een prikje leek te zijn neergezet. Het zag er hetzelfde uit als elk ander klein, vrijstaand huis uit het begin van de jaren zeventig, maar verkeerde in een slechtere staat van onderhoud. Op het dak van ijzeren golfplaten waren grote kale plekken zichtbaar waar de verf was afgebladderd en op de plekken waar de metalen verstevigingsbalken te zien waren, liepen roestsporen omlaag langs de vuilgele muren. ‘Toe maar, je hoeft niet verlegen te zijn,’ drong Thóra aan.
‘Je weet best dat dat het niet is, schatje,’ antwoordde Matthew, voorzichtig snuivend. ‘Wat is dat voor vreselijke stank?’ Hij keek om zich heen.
‘Vind je dat geen heerlijk ouderwetse, landelijke geur?’ Thóra haalde diep adem. ‘Maar het kan ook zijn dat de wind komt van de plek waar die gestrande walvis ligt. Kom op,’ zei ze. ‘Bij nader inzien doe ik het woord wel. Het is waarschijnlijk beter om eerlijk te zijn.’ Ze klopte op de verweerde voordeur. Op de deur hing een houten bordje met daarop in zwierige letters de namen van de bewoners: bergur en rósa. Thóra hoopte dat de vrouw des huizes niet open zou doen. Ze kwamen voor Bergur en Thóra wist niet eens of zijn vrouw wel op de hoogte was van zijn relatie met Birna. Zij wilde niet degene zijn die haar dit nieuws moest mededelen en ze konden niet met Bergur praten zonder het onderwerp ter sprake te brengen. Ze kon alleen maar duimen dat hij zelf open zou doen.
De deur ging open en een man van even in de dertig keek naar buiten. Hij was mager maar goed gebouwd, met brede schouders en een ontwikkelde biceps. Thóra kon heel goed begrijpen wat Birna in hem had gezien — zijn krachtige gelaatstrekken en donkere krullen hadden iets heel aantrekkelijks.
‘Hallo,’ zei ze. ‘Bent u Bergur?’
‘Ja,’ antwoordde de man op zijn hoede.
Thóra glimlachte. ‘Mijn naam is Thóra en ik ben de advocaat van Jónas van het hotel. Dit is Matthew uit Duitsland. Hij staat mij bij, om het zo maar te zeggen.’ Matthew knikte beleefd. ‘Wij wilden u graag even spreken.’ Ze keek hem recht in de ogen. ‘Over de moord op Birna en het andere lichaam dat is gevonden.’
Er verscheen een dreigende blik in Bergurs ogen. Zoals Thóra al had verwacht, was hij niet bepaald blij hen te zien. ‘Volgens mij valt er niets te vertellen,’ zei hij vermoeid. ‘Ik ben eindeloos aan de tand gevoeld door de politie en ik ben er doodmoe van. Kunt u niet gewoon de getuigenverklaringen lezen? Ik heb er niets aan toe te voegen.’
Thóra keek teleurgesteld. ‘Eerlijk gezegd spreek ik mensen liever persoonlijk dan dat ik hun verklaringen moet lezen. En de vragen die ik graag beantwoord zou zien, worden niet altijd gesteld.’ Ze zuchtte. ‘Maar als u zelf niet met ons wilt praten, kunnen we morgen misschien contact opnemen met uw vrouw. Ik neem aan dat zij niet zo moe is als u.’
Bergur aarzelde. ‘Zij wil jullie net zo min spreken als ik.’
‘Dat merken we dan vanzelf wel, nietwaar?’ antwoordde Thóra. ‘Ik bel haar wel om haar uit te leggen wat de bedoeling is. Ik weet zeker dat ze mij zal willen spreken.’ Dat moest voldoende zijn, dacht ze, terwijl ze haar beste pokerface opzette.
Bergur keek over zijn schouder het huis in en keek Thóra toen woedend aan. Hij deed alsof hij Matthew niet zag. ‘Goed dan,’ zei hij nors. ‘Ik zal even met u praten, maar niet hier. In de stallen is een kleine koffieruimte waar we kunnen zitten.’ Hij pakte iets achter de deur vandaan, trok een paar schoenen aan en riep luidkeels: ‘Rósa, ik ben even weg.’ Toen trok hij, hoewel zijn vrouw iets onverstaanbaars had teruggeroepen, zonder nog iets te zeggen de deur achter zich dicht en beende zwijgend weg.
‘Die stallen!’ riep Thóra hem na, terwijl hij voor haar uit in de richting van een betrekkelijk nieuw, met ijzeren golfplaten bedekt gebouw liep, ‘is dat waar het lichaam van Eiríkur is gevonden?’ Toen Bergur niet antwoordde, trok Thóra een gezicht naar Matthew — zo schoten ze niet echt op. Vervolgens wees ze op haar mond om aan te geven dat hij zich in het gesprek moest mengen. Hij glimlachte alleen maar en schudde zijn hoofd.
Читать дальше