‘Nee,’ antwoordde Bergur. ‘Ik wist wie hij was. Dat was alles. Ik heb hem nooit gesproken.’
‘Kunt u me vertellen hoe u het lichaam hebt gevonden?’
‘Wilt u dat niet liever zelf zien?’
Thóra en Matthew stonden op en volgden hem naar achteren, de eigenlijke stallen in. Thóra was inmiddels aan de stank gewend en hield zich groot, maar Matthew trok een vies gezicht toen ze de koffieruimte verlieten. Ze liepen naar een van de boxen, die hogere scheidingswanden had dan de andere.
‘Hier lag hij,’ zei Bergur, met een bleek gezicht. ‘De hengst stond ook in de box en die had hem doodgetrapt. Zo kwam het althans op mij over.’ Hij opende de staldeur. ‘Het paard staat hier niet meer.’
Thóra keek naar binnen. Er was niet veel te zien, nu de vloer was schoongemaakt. ‘Ik neem aan dat de politie alles grondig heeft doorzocht?’ vroeg ze.
‘Ja, ze zijn hier de hele nacht gebleven,’ antwoordde hij. ‘Het was geen fraai gezicht.’
‘Dat geloof ik graag,’ zei Thóra. ‘Wat kwam u hier eigenlijk doen?’
‘Ik moet de dieren voeren,’ antwoordde hij nors. ‘Helaas.’
‘Helaas?’ herhaalde ze. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Ik wou dat ik het nooit had gezien. Het was afschuwelijk,’ zei de boer openhartig. ‘Het was vreselijk om te zien. De vos, de spelden, het bloed… en die arme man.’
‘De vos?’ vroeg Thóra. ‘Was er een vos?’
‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Vastgebonden op zijn borst. Eerst dacht ik dat het een pruik was; toen drong het tot me door. Ik heb hier een tijd lang als aan de grond genageld gestaan. Ik kon mijn ogen er niet van afhouden.’ Hij deed de staldeur dicht.
‘Waarom bindt iemand een vos op zijn borst, of op die van iemand anders?’ peinsde Thóra hardop. ‘Hebben vossen in deze streek misschien een speciale betekenis?’
‘Niet dat ik weet,’ antwoordde Bergur. ‘Ik heb geen flauw idee wat de bedoeling was. Misschien was het alleen om het nog erger te maken voor die arme kerel. Die vos stonk verschrikkelijk. Het dier was al veel langer dood dan hij.’
Thóra knikte, in gedachten verzonken. Ze kon geen logische verklaring verzinnen. ‘En wat zei u over naalden? Had de man zichzelf ergens mee ingespoten?’ Dat zou Thórólfurs bizarre vragen over acupunctuur en naaigarnituurtjes kunnen verklaren.
Het was duidelijk dat Bergur moeite had met de herinnering, want hij fronste zijn voorhoofd. Voordat hij antwoordde, slikte hij moeizaam. ‘Er waren spelden in zijn voetzolen gestoken.’ Hij aarzelde even en voegde er toen aan toe: ‘Hetzelfde was bij Birna gedaan.’ Hij huiverde en vervolgde toen: ‘Degene die dit op zijn geweten heeft is een soort monster.’
‘Spelden?’ vroeg Thóra verbaasd. ‘Naaispelden?’
‘Ja.’ Bergur beet op zijn lip. ‘Ik wil er liever niet over praten. Ik denk er liever niet te veel aan.’
Thóra liet de kwestie rusten, maar was zo verbijsterd dat ze geen idee had wat ze verder nog kon vragen. Waarom zou iemand spelden in iemands voeten steken alvorens hem te vermoorden? Waren Birna en Eiríkur misschien gefolterd om informatie uit ze los te krijgen? Thóra gaf haar overpeinzingen op en veranderde van onderwerp. ‘Mag ik u vragen of u kunt vertellen waar u was op de tijdstippen waarop de politie denkt dat Birna en Eiríkur zijn vermoord?’
‘Ja en nee,’ zei Bergur. ‘Ik kan wel vertellen waar ik was, maar ik ga er meestal alleen op uit, dus de enige die mijn verklaring kan bevestigen, is mijn vrouw.’ Hij wierp Thóra een blik toe alsof hij haar uitdaagde hem tegen te spreken. Dat kon ze niet en ze vond hem veel slimmer dan Jónas, die een alibi had verzonnen dat gemakkelijk te weerleggen was. ‘Zij zou nooit tegen de politie liegen,’ voegde hij er ironisch aan toe, alsof dit een ernstige tekortkoming was.
‘Nog één ding,’ zei Thóra snel. ‘Wat betekent rer?’
Bergur opende de staldeur. ‘Ik heb geen idee waar die letters voor staan.’ Hij wees naar de muur. ‘Eiríkur heeft het voor hij stierf op de wand van de box gekrast.’
Thóra ging weer naar binnen, op de voet gevolgd door Matthew. Nadat zij hem had uitgelegd wat Bergur haar had verteld, bukten zij zich om de letters beter te bekijken. Matthew pakte zijn mobieltje om er een foto van te maken.
‘rer,’ zei Thóra, terwijl ze achter hem aan naar buiten liep. ‘Reb?’ zei ze. ‘“Rebbi” is een woord dat ook wel gebruikt wordt voor een vos. Kan het zijn dat hij Rebbi heeft willen schrijven? Die R kan net zo goed een B zijn.’
Bergur haalde zijn schouders op. ‘Zoals ik al zei, ik heb geen flauw idee.’ Hij deed de deur dicht. ‘Ik moet weer naar binnen. Zijn we klaar?’
Er klonk een zacht geknars toen de staldeur openging. Een vrouw van ongeveer Bergurs leeftijd kwam voorzichtig binnen. Thóra schrok van haar verschijning. Niet dat ze lelijk was, maar er was iets aan haar houding en haar kleding wat haar heel erg onaantrekkelijk maakte. Haar haren waren sluik en kleurloos en werden bijeengehouden door een haarband die betere tijden had gekend. Er zat geen stippeltje mascara op haar korte wimpers. Zij was het soort vrouw die je vijf minuten nadat zij de kamer had verlaten al niet meer kon beschrijven en ze zag eruit alsof ze dat wist. Aan haar uitdrukking te zien wilde ze het liefst door de aarde verzwolgen worden. Terwijl zij daar zo aarzelend in de deuropening stond probeerde Thóra haar een bemoedigend glimlachje te geven.
De vrouw schraapte haar keel en zei toen zacht: ‘Kom je?’ Ze richtte haar woorden tot Bergur, alsof ze Thóra en Matthew niet eens had zien staan.
‘Ja,’ zei Bergur, zonder een spoortje warmte in zijn stem. ‘Ga maar vast naar binnen. Ik kom eraan.’
‘Goed,’ zei Thóra opgewekt. ‘Dan gaan we maar weer eens.’ Ze wendde zich tot Bergur. ‘Bedankt. Het was erg nuttig om de plaats van de misdaad te kunnen bekijken.’ Ze draaide zich om naar de vrouw van wie ze aannam dat het Rósa was. ‘Uw man is zo vriendelijk geweest ons de box te laten zien waar het lichaam is gevonden. Ik ben advocaat en ik werk namens een cliënt aan deze zaak.’
Rósa knikte zonder enige belangstelling. ‘Hallo, ik ben Rósa.’ Ze maakte geen aanstalten Thóra een hand te geven. Haar blik bleef slechts een fractie van een seconde op Thóra rusten voordat ze haar man weer aankeek. ‘Kom je?’ zei ze nogmaals. Bergur zei niets.
Thóra probeerde de spanning te doorbreken door een laatste vraag te stellen, en ze was blij dat Matthew hem niet kon verstaan. ‘De laatste vraag, dat beloof ik,’ zei ze. ‘Ik heb in de buurt van het hotel een jongeman in een rolstoel gezien. Ik meen dat hij hier in de omgeving woont. Weten jullie misschien hoe hij gewond is geraakt?’ Bergur en Rósa stonden haar als aan de grond genageld aan te staren. ‘U weet wel, die jongen met die verschrikkelijke brandwonden?’ lichtte ze haar vraag toe. Meer hoefde ze niet te zeggen, want de stroom van scheldwoorden en verwensingen die Rósa opeens over hen uitstortte liet er geen enkele twijfel over bestaan dat zij wist wie Thóra bedoelde. Thóra keek sprakeloos toe hoe Bergur zijn vrouw bij een arm greep en meevoerde.
Matthew legde een hand op haar schouder. ‘Ik kan je niet vertellen hoe graag ik weg wil uit dit stinkende hok, maar ik verzet geen voet voordat je me vertelt wat je in vredesnaam tegen dat arme mens hebt gezegd.’
Magnús Baldvinsson lachte in zichzelf. Hoe oud en moe hij ook was, er waren nog steeds momenten dat hij zich weer jong voelde. Dit was zo’n moment. Hij draaide het nummer en wachtte vrolijk tot zijn vrouw zou opnemen. Intussen nam hij een flinke slok van de cognac die hij aan de bar had gehaald en genoot van de warmte van de goudkleurige vloeistof voordat hij die doorslikte. ‘Hallo, Frída,’ zei hij. ‘Het is voorbij.’
‘Wat?’ zei ze. ‘Kom je naar huis? Wat is er gebeurd?’
Читать дальше