Joost Vondel - De complete werken van Joost van Vondel. 2

Здесь есть возможность читать онлайн «Joost Vondel - De complete werken van Joost van Vondel. 2» — ознакомительный отрывок электронной книги совершенно бесплатно, а после прочтения отрывка купить полную версию. В некоторых случаях можно слушать аудио, скачать через торрент в формате fb2 и присутствует краткое содержание. Жанр: foreign_poetry, Поэзия, foreign_antique, foreign_prose, на нидерландском языке. Описание произведения, (предисловие) а так же отзывы посетителей доступны на портале библиотеки ЛибКат.

De complete werken van Joost van Vondel. 2: краткое содержание, описание и аннотация

Предлагаем к чтению аннотацию, описание, краткое содержание или предисловие (зависит от того, что написал сам автор книги «De complete werken van Joost van Vondel. 2»). Если вы не нашли необходимую информацию о книге — напишите в комментариях, мы постараемся отыскать её.

De complete werken van Joost van Vondel. 2 — читать онлайн ознакомительный отрывок

Ниже представлен текст книги, разбитый по страницам. Система сохранения места последней прочитанной страницы, позволяет с удобством читать онлайн бесплатно книгу «De complete werken van Joost van Vondel. 2», без необходимости каждый раз заново искать на чём Вы остановились. Поставьте закладку, и сможете в любой момент перейти на страницу, на которой закончили чтение.

Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

VI.

DE LEEUW EN 'T PEERD

De leeuw, 't ontzaglijk dier, 't peerd ziende 't gras aflezen,
Zeer listig tot hem trad, en veinsde zich te wezen
Een wel-ervaren arts, die, door kunst-rijke list,
Tot allerlei gebrek en krankheid hulpe wist.
Maar 't peerd, niet minder loos, riep: "o, ter goeder uren
Heeft u Apollo hier tot mijwaarts willen sturen!
O Æsculapi, komt, uitnemendste doctoor!
Treedt herwaarts met uw kunsten komt mijn kwale voor:
Want mijnen achtervoet mij bang maakt en verlegen,
Vermits een groot gezwel, daar onlangs aan gekregen;
Ontzegt uw hulpe niet, is 't anders in uw macht
Besmeeret 91 91 besmeert het. met uw zalve, opdat het wat verzacht."
De leeuw veinst zich gereed 's peerds achter-voet te heelen,
En schikt 92 92 voegt, plaatst. zich achter aan: dan 't ros slacht niet den schelen 93 93 Voor blind, onwijs. ,
Het slaat den loozen arts 't hoef-ijzer voor den kop,
Dat hij ter aarden ligt, een-slags, met éénen klop.
't Gaat zoo gemeenlijk, dat die andren meent te plagen,
Die wordt eerst zelf geplaagd en moet zijn straffe dragen;
Die anderen 't net voor-spant 94 94 het boevenet; verg. boven bl. 54 . of eenen kuil bereidt,
Eerlang zelfs in den strik of in den afgrond leidt.

VII.

DE VOS EN DE KRAAN

De lang-gebekte kraan den schalken vos vergasten 95 95 Voor bezocht als gast. ;
De vos, die op de komst van zijn vrundinne pasten,
De spijzen rechtten aan, in 't plat van een platteel 96 96 plat bord. ;
Dies pronkte 97 97 prijkte (verg. ons te pronk staan.) jufvrouw Kraan, maar Reintjen kreeg zijn deel.
Dit heeft haar tot in 't hert verdroten en gespeten,
Doch heeft zij 't ongemerkt voor suiker opgegeten,
Ter tijd 98 98 Voor totter of tot den tijd. zij om haar leed te wreken was gereed,
En Reinert ook genood haar tafel heeft bekleed;
Maar 's Kranen loosheid heeft hij haastelijk vernomen,
Toen hij 't eng-halzig vat met spijs ter disch zag komen.
De smetsende 99 99 Germanisme voor tergende. weerdin spreekt 't looze vosken aan:
"Hoe, Reynaart! eet gij niet, laat gij mijn spijze staan?
Hoe smaakt mijn disch-gerecht?" de vos, die spreekt ten besten 100 100 Verschoont zich, zoo goed hij kan. .
Die met een ander spot, wordt zelf bespot ten lesten
Want wie met andren schempt en houdt zijn spotgeral 101 101 geklap. ,
Denk' vrijlijk, dat hij weêr beschempet werden zal.

VIII.

PAAUW EN DE NACHTEGAAL

De schoon-geveêrde paauw aanhoorde, met begeeren,
Het nachtegaalken in de wilgen quinkeleeren,
En werd bijna verliefd op 't liefelijk gezang,
En 't goddelijk muziek, dat uit de takken klank 102 102 Voor klank. .
Ten laatste sprak ze aldus: "O moeder aller dingen!
Nature, die mij voor veel andren zonderlingen 103 103 bijzonder.
En heerlijk hebt gecierd, hoe was ik zoo onweerd,
Dat gij wèlzingens 104 104 't vroeger wellevens-kunst. Gelijk thans nog welsprekend- en wellevend-heid. kunst met mijnen gouden steert
En eersleep niet te gaâr hebt willen huwelijken,
Op dat ik zoo alzins der vooglen roem mocht strijken!"
Nature toen terstond heeft 's paauws ondankbaarheid
Berispt, om dat met 't geen, haar rijklijk bijgeleid 105 105 toegelegd, beschikt. ,
Zij niet en was vernoegd; gelijk, tot geenen tijden,
Het nachtegaalken niet 's paauws voordeel zal benijden,
Maar zich te vreden houdt met 't geen haar is gejond 106 106 Thans gegund. .
"Indien ook (zeide zij) het elkeen waar vergond,
Te hebben 't geen hij wenscht, 't stond grootelijks te vreezen
Dat met vernieuwen ik alsteeds zou bezig wezen.
Gij, die met uwen staat noch eens ontvangen lot
U nimmermeer vernoegt, maar opstaat tegen God
En der naturen wet, leert met vernoeging leven,
Noch wenscht niet na het gene een ander is gegeven."

IX.

VAN DE WOLVEN EN DE SCHAPEN

De schapen hadden met de felle wolven t' zamen
Een heftig krijg-geschil; dies haar te hulpe kwamen
De wakker honden, die zich toonden al bereid,
Haar zaak t' handhaven en haar groote onnoozelheid 107 107 onschuld. .
De wolven, buiten hoop van de overhand te houden,
De schaapkens boden aan (indien zij 't haar vertrouwden)
Te handelen van vreed': mits dat, van stonden aan,
Zij d'honden zouden als in gijseling ontslaân,
En daar voor wederom de wolfkens tot haar zenden.
De schaapkens stemden zulks; o, droefheid! wat ellenden
Genaakten haar zoo fluks! van d'honden zij ontbloot,
Het een na 't ander van den wolfkens werd gedood,
Al d'honden waren van den wolventand verbeten 108 108 doodgebeten. .—
Zoo varen zij, die licht der ouden leer vergeten,
Dewelk ons streng verbiedt 109 109 Thans zou men schrijven gebiedt. , dat zich een ieder wacht
Te stellen zijn geweld 110 110 macht (verg. vroeger). in 's vijands wil en macht;
Noch dat wij nimmer ons in slaap en laten wiegen
Van hem, die al van ouds gewoon is te bedriegen,

X.

VAN DEN LEEUW ENDE 'T MUISKEN

'k En weet 111 111 Verg. boven bladz. 1, aant. 8. bij wat geval de leeuw, met groot verschrikken,
Zich vond op 't onverzienst in toebereide strikken,
Het zij door 's jagers list, die 't ongediert belaagt,
Of ander ongeval in 't looze net gejaagd.
De sterke is in gevaar, hij worstelt naar vermogen,
Maar wordt hoe langs hoe meer daar dieper ingetogen,
Dies hij zijn stem verheft, en eiselijken brult,
Dat 't gansche bosch alom is van 't geroep vervuld.
Een muisken bij geval daar dicht omtrent geslopen,
Op 't schallende gekrijsch koomt t' zijnder 112 112 zijner, thans tot zijn ingekort. hulp geloopen,
En knaagt den strik in twee, met dankbaarheid en vreugd,
Vergeldende des leeuws heel korts 113 113 voor korten tijd, thans kortelings. bewezen deugd.
Koomt herwaarts, spiegelt u, gij koningen en heeren!
En houdt zoo wel de kleinste als de aldergrootste in eeren,
Vermits hier niemand is zoo machtig noch zoo groot,
Of de allerkleinste kan hem oorbaar 114 114 van nut, dienst. zijn in nood.

XI.

VAN DE WIND, ZONNE, ENDE WANDELAAR. 115 115 Men vergelijke, des belust, de bevallige bewerking der zelfde voorstelling door den Westfrieschen boer Corn. Maerts, in 't Nederl. Liedeboek of de nieuwe uitgave zijner Gedichten, bl. 141.

De sture Boreas 116 116 Noordewind. wel sterkelijk beweerde,
Dat hij de schoone Zon in mogendheid passeerde;
Zulk roemen Fœbo 117 117 De zonnegod. docht een al te groote spijt,
Fluks dagende overzulks 118 118 mitsdien. den blaas-kaak uit ten strijd.
De Noord-wind was gereed, liet zich ter plaatsen 119 119 Thans plaats. vinden,
En snorkte, dat hij was de sterkste van de winden.
Zij maakten een verdrag, de een voor en de ander naar 120 120 Thans na. ,
Te proeven hare kracht op eenen reizenaar. 121 121 Voor reiziger.
De bulderaar began 122 122 Thans begon. , en blies met volle kaken,
Wierp eike-boomen om en hoog-gerezen daken.
De reiziger terwijl hield zijnen mantel vast,
Spijt wat hij blazen mocht, wel stijf om 't lijf gepast.
De wind, na lang geruisch, niet 123 123 Thans niets. ziende te vermogen,
Gaf oorlof, dat de zon nu ook haar kracht mocht toogen;
De Zon, die zoetelijk uit 's Hemels gouden dak,
Op 't hoofd des reizenaars met heete stralen stak,
Dat, zwetende ademloos, zijn kleedren hem verdroten,
En zich 124 124 Versta: hij zich. van 's mantels last genoodzaakt was t' ontblooten.
Gij, die te streng regeert, leert wat een macht, vermengd
Met reên 125 125 Thans rede. en zachtigheid, al nuttigheid toe-brengt.
Gematigd' heerschappij onbuigelijken lieden
Veel dragelijker valt, als al te streng gebieden;
't Gemeene volk, dat haat een al te korten lijn,
't Wil liever zacht geleid, als hard gedwongen zijn.

Читать дальше
Тёмная тема
Сбросить

Интервал:

Закладка:

Сделать

Похожие книги на «De complete werken van Joost van Vondel. 2»

Представляем Вашему вниманию похожие книги на «De complete werken van Joost van Vondel. 2» списком для выбора. Мы отобрали схожую по названию и смыслу литературу в надежде предоставить читателям больше вариантов отыскать новые, интересные, ещё непрочитанные произведения.


Отзывы о книге «De complete werken van Joost van Vondel. 2»

Обсуждение, отзывы о книге «De complete werken van Joost van Vondel. 2» и просто собственные мнения читателей. Оставьте ваши комментарии, напишите, что Вы думаете о произведении, его смысле или главных героях. Укажите что конкретно понравилось, а что нет, и почему Вы так считаете.

x