– Wat deed Noach in de ark(что делал Ной в ковчеге?)?
– Vissen…(рыбачить/ловить рыбу = ловил рыбу; vis – рыба ) – flapt Gert er op goed geluk uit(ляпает Герт наугад; uitflappen – брякнуть, ляпнуть; op goed geluk – наудачу, наугад: «на хорошую удачу» ).
– En haalde hij veel vis boven? – vraagt de leraar plagend(и много он рыбы выудил? спрашивает учитель, подтрунивая; boven – вверху, наверху, сверху; naar boven – вверх, наверх; halen – тянуть; доставать, вытаскивать; plagen – дразнить, подтрунивать, ехидничать ).
– Nee, – weet Gert, – want hij had maar twee wormen(нет, знает = говорит уверенно Герт, потому что у него было только два червяка).
De leraar godsdienst heeft net een les gegeven over de zondvloed. Ten afronding vraagt hij aan Gert die de hele les duidelijk met andere dingen bezig is geweest.
– Wat deed Noach in de ark?
– Vissen… – flapt Gert er op goed geluk uit.
– En haalde hij veel vis boven? – vraagt de leraar plagend.
– Nee, – weet Gert, – want hij had maar twee wormen.
Niet 100 procent
(Не сто процентов)
Een reporter vraagt aan een Indiaan in een reservaat(репортер спрашивает у одного индейца в резервации).
– Bent u honderd procent Indiaan(вы стопроцентный индеец)?
– Nee, – antwoordt de Indiaan. – Slechts vijfentachtig procent(нет, отвечает индеец, всего лишь на восемьдесят пять процентов).
– Hoe bedoelt u(что вы имеете в виду; bedoelen – иметь в виду, подразумевать )?
– Ik heb een houten been(у меня деревянная нога; hout – дерево /древесина/ ).
Een reporter vraagt aan een Indiaan in een reservaat:
– Bent u honderd procent Indiaan?
– Nee, – antwoordt de Indiaan. – Slechts vijfentachtig procent.
– Hoe bedoelt u?
– Ik heb een houten been.
Jantje komt thuis met de mededeling(Янтье приходит домой с сообщением) dat hij van school is gestuurd(что его из школы отправили /домой/: «что он отправлен…»).
– Wat heb je uitgespookt(что ты натворил; uitspoken – вытворять; spook – призрак, привидение; spoken – бродить, являться /о привидении/ ) ? – vraagt moeder boos(спрашивает мать сердито).
– Ik heb gespiekt(я списывал) – biecht Jantje op(признается Янтье; opbiechten – признаться, сознаться; biecht – исповедь; biechten – исповедоваться ) – Ik heb mijn ribben geteld(я посчитал мои ребра) tijdens het examen biologie(во время экзамена по биологии).
Jantje komt thuis met de mededeling dat hij van school is gestuurd.
– Wat heb je uitgespookt? – vraagt moeder boos.
– Ik heb gespiekt, – biecht Jantje op. – Ik heb mijn ribben geteld tijdens het examen biologie.
Niets vergeten
(Ничего не забыли)
Twee dierenartsen opereren een olifant(два ветеринара оперируют слона; dier – животное, зверь; arts – врач ) . Als het beest is dichtgenaaid, zegt de ene(когда животное зашито, говорит один; dicht – плотный; закрытый; naaien – шить ) :
– Deze keer hebben we geen instrumenten laten zitten(в этот раз мы не оставили инструменты сидеть = не забыли внутри).
– Nee, blijkbaar niet, maar waar is de verpleegster? – vraagt de andere(очевидно нет, но где медсестра? спрашивает другой; blijkbaar – очевидно, явно; blijk – знак, признак; verplegen – ходить/ухаживать /за больным/ ).
Twee dierenartsen opereren een olifant. Als het beest is dichtgenaaid, zegt de ene:
– Deze keer hebben we geen instrumenten laten zitten.
– Nee, blijkbaar niet, maar waar is de verpleegster? – vraagt de andere.
– Ik zal jullie nu een proef laten zien(я буду вам сейчас показывать: «давать/позволять видеть» один опыт; proef – проверка, испытание; проба; опыт, эксперимент; proeven – пробовать, испытывать ) die niet zonder gevaar is(который небезопасен: «не есть без опасности») , – sprak de scheikundeleraar dramatisch(сказал учитель химии драматично = пафосно; scheikunde – химия: «наука о разделении/разложении /веществ/»; scheiden – отделять, разделять; /хим./ разлагать ) . – Als ze mislukt(если он: «она» не удастся) vlieg ik door het plafond(я вылечу через потолок) . Komen jullie wat dichterbij(подойдете вы немного ближе = если вы…) dan kunnen jullie mij beter volgen(тогда вы сможете лучше следовать /за моим объяснением и моими действиями/ / за мной лучше следовать = вылетая за мной следом через потолок; volgen – следовать; следить, наблюдать )!
– Ik zal jullie nu een proef laten zien die niet zonder gevaar is, – sprak scheikundeleraar dramatisch. – Als ze mislukt vlieg ik door het plafond. Komen jullie wat dichterbij dan kunnen jullie mij beter volgen!
In de geschiedenisles
(На уроке истории 7 )
– Wat ben ik blij(как я рад; blij – радостный, веселый, blij zijn – радоваться ) dat we niet in het jaar 3000 leven(что мы не в 3000 году живем; duizend – тысяча ) , – zegt een jongetje tegen zijn klasgenootje(говорит мальчишка своему однокласснику).
– Hoezo(как так/почему)?
– Stel je voor(представь себе; voorstellen ) … dan zouden we nog veel meer geschiedenis moeten leren(тогда бы мы еще намного больше истории должны бы были учить)!
– Wat ben ik blij dat we niet in het jaar 3000 leven, – zegt een jongetje tegen zijn klasgenootje.
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу