1 ...8 9 10 12 13 14 ...33 Een man zegt tegen de psychiater: „Ik ben het leven moe, ik ga mezelf voor de trein gooien!”
Zegt de psychiater: „Ik heb u toch altijd verteld dat u een positieve draai aan uw leven moet geven en aan alle dingen in het leven”.
„Inderdaad!” zegt de man. „Daar heeft u gelijk in. Ik zal anders zeggen: Ik ga mijn leven op de rails zetten!”
Het onderzoek dat de psychiater op aandrang(обследование, которое психиатр по настоянию; aandringen – настаивать ) van haar familie(ее родственников) heeft gedaan(сделал) valt erg mee(прошло лучше, чем ожидалось; meevallen – посчастливиться, повезти, обернуться лучше, чем ожидалось; erg – злой; дурной; очень, сильно ) . „Waarom hebben ze u eigenlijk(почему, собственно /говоря/, они вас) naar mij toegestuurd(направили ко мне; sturen – править /рулем/; вести /судно/; посылать, отправлять, сравните: stuurman – штурман; рулевой ) ?” vraagt hij de vrouw(спрашивает он женщину) . „Alleen omdat ik zo dol ben op pannekoeken(только потому, что я без ума от блинов; dol – сумасшедший, безумный; dol zijn op iets – сходить с ума по чему-либо ) ”, zegt ze(говорит она).
Psychiater lachend(психиатр, смеясь) : „Maar mijn beste mevrouw(но, моя дорогая: «наилучшая» госпожа) , dat ben ik ook(я это тоже = я тоже без ума от них) , dat is toch geen reden…(это ведь не причина/не повод) ”
„U ook?” valt de vrouw hem in de rede(вы тоже, перебивает его женщина; iemand in de rede vallen – перебивать кого-либо: «падать кому-либо в речь» ) . „Dan moet u eens bij mij thuis komen(тогда вы должны как-нибудь ко мне домой прийти) . Ik heb er een zolder vol van(у меня их полный чердак; vol van /iets/ – наполненный чем-либо ) !”
Het onderzoek dat de psychiater op aandrang van haar familie heeft gedaan valt erg mee.
„Waarom hebben ze u eigenlijk naar mij toegestuurd?” vraagt hij de vrouw.
„Alleen omdat ik zo dol ben op pannenkoeken”, zegt ze.
Psychiater lachend: „Maar mijn beste mevrouw, dat ben ik ook, dat is toch geen reden…”
„U ook?” valt de vrouw hem in de rede.”Dan moet u eens bij mij thuis komen. Ik heb er een zolder vol van!”
Een politieagent belette een man(полицейский помешал мужчине; beletten = belemmeren – препятствовать, мешать ) van de brug te springen(прыгнуть с моста).
„Als je springt(если ты прыгнешь) ”, pleitte de agent(разъяснял агент; pleiten – защищать в суде; pleiten tegen iets – выступать против чего-либо; pleiten voor iets – выступать за что-либо ) ”, moet ik je naspringen(я должен прыгать за тобой) , en terwijl we dan op de ambulance wachten(и пока мы тогда ждем скорую) , krijgen wij allebei een longontsteking(мы оба получим воспаление лёгких; long – лёгкое; ontsteken – зажигать; загораться; воспаляться ) en gaan wij allebei dood(и мы оба умрем; dood – мертвый ) . Doe me een lol(сделай мне удовольствие) , ga nu naar huis en hang je op(пойди сейчас домой и повесься; zich ophangen – повеситься ) !”
Een politieagent belette een man van de brug te springen.
„Als je springt”, pleitte de agent, „moet ik je naspringen, en terwijl we dan op de ambulance wachten, krijgen wij allebei een longontsteking en gaan we allebei dood. Doe me een lol, ga nu naar huis en hang je op!”
Adam en Eva zaten op het gras in de hemel(Адам и Ева сидели на траве в небесах).
Ineens vraagt Eva(Ева вдруг спрашивает) : „Adam, vind jij mij nog mooi(Адам, ты находишь меня /все/ еще красивой) ?”
Adam: „Natuurlijk, wie anders(конечно, кого /же/ еще) ”.
Adam en Eva zaten op het gras in de hemel.
Ineens vraagt Eva: „Adam, vind jij mij nog mooi?”
Adam:”Natuurlijk, wie anders”.
Op het kerkhof
(На кладбище)
Een lijk wandelt over het kerkhof(труп прогуливается через кладбище; wandelen – гулять, бродить ) met zijn grafzerk(с его = со своей надгробной плитой; graf – могила; zerk – надгробный камень, каменная плита ) bij zich(при себе = при нем).
Verbaasd(удивленно; verbazen – удивлять, изумлять ) vraagt een dode kennis(спрашивает умерший знакомый; kennis – знание; знакомство; знакомый ) : „Waarom zeul je(почему ты тащишь) je graafsteen toch mee(твое надгробие-то с собой; steen – камень ) ?”
„Ach, zonder identiteitsbewijs(ах, без удостоверения личности; bewijs – доказательство; свидетельство; bewijzen – доказывать ) kom je tegenwoordig nergens meer(/не/ придешь ты в настоящее время никуда больше = куда сегодня пойдешь без удостоверения личности; tegenwoordig – настоящий, существующий ) !”
Een lijk wandelt over het kerkhof met zijn graafzerk bij zich.
Verbaasd vraagt een dode kennis: „Waarom zeul je je graafsteen toch mee?”
„Ach, zonder identiteitsbewijs kom je tegenwoordig nergens meer!”
In het vliegtuig
(В самолете)
Het was etenstijd in het vliegtuig(было обеденное время: «время приема пищи» в самолете; eten – есть, кушать; еда; кушанье; обед ).
„Wilt u iets eten(вы хотите что-то поесть) ?” vroeg de stewardess aan een man(спросила стюардесса у одного мужчины; vragen – спрашивать ).
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу