Dus na afloop rolde Ned van haar af en klom van haar bed, zoals hij al duizendmaal had gedaan. Hij liep de kamer door, trok de zware wandkleden opzij en gooide een voor een de hoge, smalle raampjes open om de nachtlucht binnen te laten.
De wind blies om hem heen terwijl hij met zijn gezicht naar het donker stond, naakt en met lege handen. Catelyn trok de bontvellen op tot haar kin en sloeg hem gade. Om de een of andere reden zag hij er kleiner en kwetsbaarder uit, net de jongeling met wie ze veertien lange jaren geleden in de sept van Stroomvliet was getrouwd. Haar lendenen waren nog pijnlijk, zo heftig had hij de liefde met haar bedreven. Het was een aangename pijn. Ze voelde zijn zaad binnen in zich. Ze bad dat het daar tot leven zou komen. Sinds Rickon waren er drie jaar verstreken. Ze was nog niet te oud. Ze zou hem nog een zoon kunnen schenken.
‘Ik ga nee tegen hem zeggen,’ zei Ned terwijl hij zich weer naar haar toekeerde. Zijn blik was opgejaagd, zijn stem schor van twijfel. Catelyn ging rechtop in het bed zitten. ‘Dat kan niet. Dat mag je niet doen.’
‘Mijn plichten liggen hier in het noorden. Ik wens Roberts Hand niet te zijn.’
‘Dat zal hij niet begrijpen. Hij is nu koning, en koningen zijn anders dan andere mannen. Als je weigert hem te dienen zal hij zich afvragen waarom, en vroeg of laat gaat hij je ervan verdenken dat je tegen hem bent. Zie je niet in welk gevaar je ons daarmee zou brengen?’
Ned schudde zijn hoofd, want dat weigerde hij te geloven. ‘Robert zou mij of de mijnen nooit iets aandoen. We stonden elkaar nader dan broers. Ik ben hem dierbaar. Als ik weiger zal hij brullen, vloeken en tieren, en een week later zullen we er samen om lachen. Ik ken de man!’
‘Je kende de man,’ zei ze. ‘De koning is een vreemde voor je.’ Catelyn moest denken aan de schrikwolvin die dood in de sneeuw had gelegen, met die afgebroken geweistang diep in haar keel. Ze moest ervoor zorgen dat hij het begreep. ‘Trots is alles voor een koning, heer. Robert is helemaal hierheen gekomen om u te bezoeken, om u al die eer te bewijzen. Die kunt u niet botweg van de hand slaan.’
‘Eer?’ Ned lachte bitter.
‘In zijn ogen wel,’ zei ze.
‘En in de jouwe?’
‘Én in de mijne,’ stoof ze op, woedend nu. Waarom begreep hij het niet? ‘Hij biedt onze dochter de hand van zijn eigen zoon aan, hoe wilt u dat anders noemen? Op een dag wordt Sansa misschien koningin. Haar zonen kunnen heersen van de Muur tot de bergen van Dorne. Wat is daar zo verkeerd aan?’
‘Goden nog aan toe, Catelyn, Sansa is pas elf,’ zei Ned. ‘En Joffry… Joffry is…’
Zij maakte de zin voor hem af ‘… de kroonprins, en erfgenaam van de ijzeren troon. En ik was pas twaalf toen ik door mijn vader aan jouw broer Brandon werd beloofd.’
Bij die woorden vertrok Ned verbitterd zijn mond. ‘Brandon. Ja. Brandon zou wel weten wat hem te doen stond. Dat wist hij altijd. Het was allemaal voor Brandon bestemd. Jij, Winterfel, alles. Hij was voorbestemd om Hand des Konings en vader van vorstinnen te worden. Ik heb er nooit om gevraagd uit deze beker te drinken.’
‘Misschien niet,’ zei Catelyn. ‘Maar Brandon is dood, en de beker is in jouw handen overgegaan en je moet eruit drinken, of je wilt of niet.’
Ned keerde zich van haar af, naar de nacht toe. Hij tuurde het duister in en keek misschien naar de maan en de sterren, of misschien wel naar de wachtposten op de muur. De aanblik van zijn pijn vermurwde Catelyn. Eddard Stark was met haar getrouwd in plaats van Brandon, zoals het gebruik voorschreef, maar de schaduw van zijn dode broer lag nog tussen hen in, net als die andere, de schaduw van de vrouw wier naam hij nooit noemde, de vrouw die hem zijn bastaardzoon had gebaard. Ze stond op het punt naar hem toe te gaan toen de klop op de deur kwam, luid en onverwacht. Ned draaide zich met gefronste wenkbrauwen om. ‘Wat is er?’
Desmonds stem klonk door de deur heen. ‘Heer, Maester Luwin staat buiten en verzoekt dringend om gehoor.’
‘Weet hij dat ik uitdrukkelijk heb gezegd dat ik niet gestoord wilde worden?’
‘Ja heer. Maar hij staat erop.’
‘Goed. Laat hem binnenkomen.’
Ned liep naar de garderobe en schoot een dik kledingstuk aan. Ineens merkte Catelyn hoe koud het geworden was. Ze ging rechtop in bed zitten en trok de bentvellen op tot haar kin. ‘Misschien moeten we de ramen sluiten,’ opperde ze.
Ned knikte afwezig. Maester Luwin werd binnengelaten. De maester was een kleine, grijze man. Zijn ogen waren grijs en vlug, en ze zagen veel. Zijn haar was grijs, dat wil zeggen, het beetje dat hij in de loop der jaren had overgehouden. Zijn gewaad was van grijze wol en omzoomd met wit bont, de kleuren van de Starks. In de grote, wijde mouwen zaten zakken verborgen. Luwin stopte er altijd van alles in, om er weer andere dingen uit te halen: boeken, berichten, vreemde artefacten, speelgoed voor de kinderen. Met al die spullen die in zijn mouwen verstopt zaten verbaasde het Catelyn dat Maester Luwin zijn armen nog op kon tillen.
De maester wachtte tot de deur achter hem gesloten was voordat hij het woord nam. ‘Heer,’ zei hij tegen Ned, ‘vergeef me dat ik uw rust verstoor. Maar er is een bericht bij mij achtergelaten.’
Ned keek geërgerd. ‘ Achtergelaten? Door wie? Is er een ruiter geweest? Daar heb ik niets over gehoord.’
‘Er is geen ruiter geweest, heer. Slechts een bewerkt houten kistje dat op een tafel in mijn observatorium is achtergelaten terwijl ik een dutje deed. Mijn bedienden hebben niemand gezien, maar iemand uit het gezelschap van de koning moet het hebben gebracht. We hebben geen ander bezoek uit het zuiden gehad.’
‘Een houten kistje, zei u?’ vroeg Catelyn.
‘Er zat een fraaie nieuwe lens voor het observatorium in, zo te zien uit Myr. De lenzenslijpers van Myr zijn niet te evenaren.’
Ned fronste zijn wenkbrauwen. Hij kon weinig geduld opbrengen voor zulke dingen, wist Catelyn. ‘Een lens,’ zei hij. ‘Wat heb ik daar mee te maken?’
‘Die vraag was ook al bij mij opgekomen,’ zei Maester Luwin. ‘Er stak duidelijk meer achter dan het leek.’
Catelyn huiverde onder het loden gewicht van haar bentvellen.
‘Een lens is een instrument dat ons helpt om beter te zien.’
‘Inderdaad.’ Hij betastte de band van zijn orde, een zware kraag die onder het gewaad dicht om de nek gedragen werd en waarvan elke schakel van een ander metaal was gesmeed.
Catelyn voelde opnieuw hoe een bange vrees de kop opstak. ‘Wat moeten we beter zien?’
‘Precies datzelfde heb ik mij ook afgevraagd.’ Maester Luwin haalde een stevig opgerold stuk papier uit zijn mouw. ‘Toen ik het kistje waarin de lens was bezorgd uit elkaar haalde trof ik in de dubbele bodem de echte boodschap aan. Maar hij is niet voor mijn ogen bestemd.’
Ned stak zijn hand uit. ‘Geef hem dan aan mij.’
Luwin verroerde zich niet. ‘Vergeef me, heer. Het bericht is evenmin voor u. Er staat op dat het uitsluitend voor vrouwe Catelyn bestemd is, en voor niemand anders. Mag ik dichterbij komen?’
Catelyn knikte, want ze vertrouwde haar stem niet. De maester legde het papier op de tafel naast het bed. Het was verzegeld met een kleine klodder blauwe was. Luwin boog en maakte aanstalten om zich terug te trekken.
‘Blijf hier,’ beval Ned hem ernstig. Hij keek Catelyn aan. ‘Wat is het voor iets? Vrouwe, u beeft.’
‘Ik ben bang,’ bekende ze. Ze stak een hand uit en pakte met trillende handen de brief aan. Vergeten gleden de bentvellen van haar naakte lichaam af. In de blauwe was zweefde een valk voor een volle maan langs. Het wapenteken van het Huis Arryn. ‘Hij komt van Lysa.’ Catelyn keek haar echtgenoot aan. ‘Dit zal ons niet blij maken,’ zei ze tegen hem. ‘Er schuilt verdriet in dit bericht, Ned. Ik voel het.’
Читать дальше