Pippeling deed zijn mond diverse keren open en dicht, maar scheen geen woord te kunnen uitbrengen.
‘Eh — meneer Zwarts — Sirius?’ zei Hermelien bedeesd.
Zwarts keek Hermelien met grote ogen aan, alsof hij allang was vergeten hoe het was om beleefd aangesproken te worden.
‘Mag ik vragen — hoe bent u uit Azkaban ontsnapt als u geen Duistere Magie hebt gebruikt?’
‘Dank je!’ zei Pippeling en hij knikte haar heftig toe. ‘Precies! Dat wou ik nou ook —’
Lupos legde hem met één blik het zwijgen op. Zwarts keek Hermelien met gefronst voorhoofd aan; niet omdat hij boos was, maar omdat hij diep nadacht.
‘Ik weet zelf niet meer hoe me dat gelukt is,’ zei hij langzaam. ‘Volgens mij is de enige reden dat ik nooit krankzinnig geworden ben het feit dat ik wist dat ik onschuldig was. Dat was niet bepaald een gelukkige gedachte en dus konden de Dementors die ook niet uit me wegzuigen… maar daardoor bleef ik wel bij m’n verstand en wist ik nog steeds wie ik was… dat hielp me om mijn toverkracht te behouden, zodat ik… als het me allemaal te… te veel werd… in mijn cel van gedaante kon veranderen… een hond kon worden. Dementors kunnen niet zien, weet je… ‘ Hij slikte. ‘Ze voelen waar mensen zijn doordat ze hun emoties registreren… ze merkten natuurlijk dat mijn emoties minder — minder menselijk, minder complex waren als ik een hond was… maar ze dachten uiteraard dat ik gek begon te worden, net als de andere gevangenen en daarom maakten ze zich niet druk. Maar ik was zwak, heel zwak en ik kon ze onmogelijk verdrijven zonder toverstok…
En toen zag ik die foto van Peter in de krant… ik besefte dat hij op Zweinstein was, bij Harry… in de volmaakte positie om toe te slaan als hij het minste of geringste gerucht hoorde dat de Duistere Zijde weer aan kracht begon te winnen…’
Pippeling schudde zijn hoofd en zijn mond bewoog geluidloos, maar hij staarde Zwarts aan alsof hij gehypnotiseerd was.
‘… klaar om toe te slaan zodra hij zeker wist dat hij weer medestanders had… aan wie hij de laatste Potter kon uitleveren. Als hij zorgde dat ze Harry in handen kregen, zou niemand nog durven zeggen dat hij Heer Voldemort verraden had. Dan zou hij met open armen ontvangen worden… Ik besefte dat ik iets moest doen. Ik was de enige die wist dat Peter nog leefde…’
Harry herinnerde zich wat meneer Wemel tegen zijn vrouw had gezegd: ‘De cipiers zeiden dat Zwarts al een tijdje praatte in zijn slaap… steeds hetzelfde zinnetje… “Hij is op Zweinstein”.’
‘Het was alsof iemand een vuur in mijn hoofd had aangestoken dat zelfs de Dementors niet konden doven… dat was ook geen gelukkig gevoel… meer een obsessie… maar het schonk me wel nieuwe kracht. Ik ging er helderder door denken. Toen ze op een avond mijn celdeur opendeden om eten te brengen, glipte ik in de gedaante van een hond langs ze heen… de emoties van dieren kunnen ze veel moeilijker voelen, zodat ze in de war raakten… ik was mager, broodmager… zo mager dat ik me tussen de tralies door kon wurmen… ik zwom als hond terug naar het vasteland… trok als hond naar het noorden en glipte het terrein van Zweinstein op… sindsdien heb ik in het Bos gewoond, behalve die keren dat ik naar je Zwerkbalwedstrijden ben komen kijken… je vliegt net zo goed als je vader, Harry…’
Hij keek Harry aan en die wendde zijn blik niet af.
‘Geloof me,’ kraste Zwarts. ‘Geloof me, ik heb James en Lily niet verraden. Ik was liever zelf doodgegaan!’
En eindelijk geloofde Harry hem. Hij had een brok in zijn keel en kon geen woord uitbrengen, maar hij knikte.
‘Nee!’
Pippeling was door zijn knieën gezakt, alsof Harry met die knik zijn doodvonnis had uitgesproken. Hij schuifelde naar Zwarts, onderdanig en met gevouwen handen, alsof hij bad.
‘Sirius — ik ben het… Peter… je oude vriend! Je zou toch niet…’ Zwarts schopte naar hem en Pippeling deinsde haastig terug. ‘M’n gewaad is al smerig genoeg zonder dat jij er ook nog eens aankomt!’ zei Zwarts.
‘Remus!’ piepte Pippeling, die zich tot Lupos wendde. Handenwringend en smekend boog hij zich in het stof. ‘Je gelooft hem toch niet, hè?’ Sirius zou het toch tegen je gezegd hebben als het plan was veranderd?’
‘Niet als hij dacht dat ik de spion was, Peter,’ zei Lupos. ‘Ik neem aan dat je het daarom niet verteld hebt, Sirius?’ vroeg hij over het hoofd van Pippeling heen aan Zwarts.
‘Vergeef me, Remus,’ zei Zwarts.
‘Uiteraard, Sluipvoet, oude vriend,’ zei Lupos, die zijn mouwen oprolde. ‘En zou jij me willen vergeven omdat ik dacht dat jij de spion was?’
‘Natuurlijk,’ zei Zwarts en er gleed een schaduw van een grijns over zijn uitgemergelde gelaat. Hij begon zijn mouwen ook op te rollen. ‘Doen we het samen?’
‘Ja, dat lijkt me het beste,’ zei Lupos grimmig.
‘Jullie zouden toch niet… jullie kunnen niet…’ bracht Pippeling moeizaam uit. Hij schuifelde haastig naar Ron.
‘Ron… ik ben altijd een goede vriend geweest… een brave rat. Je wilt toch niet dat ze me doodmaken… Jij staat toch aan mijn kant, hè?’
Ron bekeek Pippeling met immense walging.
‘Ik heb je in m’n bed laten slapen!’ zei hij.
‘Beste jongen… goede meester…’ Pippeling kroop naar Ron toe. ‘Dat laat je toch niet gebeuren? Ik was je rat… Ik was een braaf beest…’
‘Dat je als rat beter was dan als mens is niet echt iets om trots op te zijn, Peter,’ zei Zwarts op scherpe toon. Ron trok zijn gebroken been weg, buiten het bereik van Pippeling en werd nog bleker van de pijn. Pippeling draaide zich om, wankelde naar Hermelien en greep de zoom van haar gewaad.
‘Lief meisje… knap meisje… dat — dat laat je toch niet toe, hè? Help me…’
Met een gezicht vol afkeer trok Hermelien haar gewaad uit de graaiende handen van Pippeling en deinsde achteruit tot ze met haar rug tegen de muur stond.
Onbedwingbaar trillend viel Pippeling op zijn knieën neer, draaide langzaam zijn hoofd om en keek naar Harry.
‘Harry… Harry… je lijkt echt op je vader… als twee druppels water…’
‘HOE DURF JE TEGEN HARRY TE PRATEN?’ bulderde Zwarts. ‘HOE DURF JE HEM AAN TE KIJKEN? HOE DURF JE IN ZIJN BIJZIJN IETS OVER JAMES TE ZEGGEN?’
‘Harry,’ fluisterde Pippeling, die met uitgestrekte handen op hem afschuifelde. ‘Harry, James had vast niet gewild dat ze me zouden vermoorden… James zou het begrepen hebben, Harry… hij zou genadig zijn geweest…’
Zwarts en Lupos liepen op Pippeling af, grepen hem bij zijn schouders en smeten hem weer op de grond. Trillend van doodsangst staarde hij hen aan.
‘Jij hebt Lily en James aan Voldemort verraden,’ zei Zwarts, die zelf ook trilde. ‘Ontken je dat?’
Plotseling barstte Pippeling in tranen uit. Het was vreselijk om te zien; hij leek net een uit zijn krachten gegroeide, kalende baby terwijl hij daar angstig ineengedoken op de grond zat.
‘Sirius, Sirius, wat had ik anders kunnen doen? De Heer van het Duister… je hebt geen idee… hij beschikt over wapens die je je niet kunt indenken… ik was bang, Sirius. Ik ben nooit dapper geweest, zoals jij en Remus en James. Ik heb het niet zo gewild… Hij Die Niet Genoemd Mag Worden heeft me gedwongen…’
‘LIEG NIET!’ bulderde Zwarts. ‘AL EEN JAAR VOOR DE DOOD VAN LILY EN JAMES GAF JE INFORMATIE AAN HEM DOOR! JE WAS ZIJN SPION!’
‘Hij — hij nam overal de macht over!’ piepte Pippeling. ‘Wat had het voor zin om zijn bevelen te weigeren?’
‘Wat voor zin had het de strijd aan te gaan met de meest verdorven tovenaar die ooit geleefd heeft?’ zei Zwarts met een van razernij vertrokken gezicht. ‘Dan zouden er een hoop onschuldige levens gespaard zijn, Peter!’
‘Je begrijpt het niet!’ jammerde Pippeling. ‘Hij zou me vermoord hebben, Sirius!’
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу