‘En toen hoorden we de klok,’ zei Colin. ‘Meneer Dunworthy zei dat u het was die om hulp vroeg.’
‘Ik was het ook,’ zei Kivrin. ‘Maar zo gaat het niet. Hij valt eraf.’
‘U heeft gelijk,’ zei Colin. Het drong tot Dunworthy door dat ze weer waren afgestegen en naast zijn ezel stonden. Kivrin hield het leidsel in haar handen.
‘We gaan u op het paard zetten,’ zei Kivrin. Ze pakte hem bij zijn middel. ‘Straks valt u van de ezel af. Kom maar naar beneden, ik help u wel.’
Ze moesten hem allebei helpen. Kivrin sloeg haar armen om hem heen, ook al moest dat verschrikkelijk pijn doen, en Colin liet hem langzaam zakken.
‘Als ik maar even kan zitten,’ zei Dunworthy klappertandend.
‘Daar hebben we geen tijd voor,’ zei Colin, maar ze brachten hem naar de berm en zetten hem met zijn rug tegen een rotsblok.
Kivrin stak een hand in haar tuniek en pakte drie tabletjes. ‘Neem deze maar.’ Ze hield hem de aspirine voor in haar geopende hand.
‘Die waren voor jou,’ zei hij. ‘Je ribben…’
Ze keek hem strak aan, zonder te glimlachen. ‘Ik red me wel.’ Ze liep weg om het paard aan een struik te binden.
‘Wilt u water hebben?’ vroeg Colin. ‘Ik kan vuur maken en sneeuw smelten.’
‘Nee, het gaat wel.’ Dunworthy stopte de tabletjes in zijn mond en slikte ze door.
Kivrin verstelde de stijgbeugels als een ervaren ruiter. Ze gespte de riemen vast en ging terug naar Dunworthy. Ze pakte hem onder zijn oksel. ‘Klaar?’ vroeg ze.
‘Ja.’ Hij probeerde op te staan.
‘Het was geen goed idee,’ zei Colin. ‘We krijgen hem nooit op het paard.’ Maar ze zetten zijn voet in de stijgbeugel en legden zijn handen op de zadelboog en duwden hem eendrachtig naar boven. Toen hij eenmaal zat kon hij zelfs Colin een hand toesteken en de jongen klom op de rug van het paard en ging voor hem zitten.
Hij rilde niet meer, maar hij wist eigenlijk niet of dat wel een goed teken was. Kivrin was op de schommelende ezel gaan zitten en ze gingen weer op weg. Colin was alweer aan het vertellen. Dunworthy leunde tegen de rug van de jongen en sloot zijn ogen.
‘Daarom wil ik naar Oxford als ik van school kom en dan ga ik geschiedenis studeren, net als u,’ zei Colin. ‘Maar ik wil niet naar de Zwarte Dood, ik wil naar de kruistochten.’
Hij luisterde met gesloten ogen. Het was bijna donker en ze zaten ergens in de middeleeuwen in een groot bos, twee lammen en een kind, terwijl een derde lamme, Badri, het net probeerde open te houden tot hij zelf instortte. Maar hij was niet bang of zelfs maar bezorgd. Colin had de lokator en Kivrin wist waar het rendez-vous was. Ze zouden het wel redden.
Ze zouden het wel redden, zelfs als ze het rendez-vous niet terugvonden, zelfs als Kivrin hem niet kon vergeven. Kivrin zou hen meenemen naar Schotland, waar de pest niet zou komen, en Colin zou een paar vishaken en een braadpan uit zijn toverzak halen om forel en zalm te kunnen eten. Misschien kwamen ze Basingame nog tegen.
‘Ik heb wel eens een zwaardgevecht op de video gezien en ik kan al paardrijden,’ zei Colin. ‘Stop!’ riep hij ineens.
Hij rukte aan de teugels en het paard bleef staan met zijn neus tegen de staart van de ezel. Ze stonden op een lage heuvel. Aan de voet ervan zagen ze een bevroren poel en een rij wilgebomen.
‘Geef hem een schop,’ zei Colin, maar Kivrin was al afgestegen.
‘Hij wil niet verder,’ zei ze. ‘Dat is al eens eerder gebeurd. Hij zag me doorkomen. Ik dacht dat het Gawyn was, maar het was Roche met zijn ezel.’ Ze maakte de teugels los en de ezel rende onmiddellijk terug over het smalle pad.
‘Wilt u op het paard zitten?’ vroeg Colin, die al begon af te stijgen.
Ze schudde haar hoofd. ‘Dat doet meer pijn dan lopen.’ Ze keek naar de volgende heuvel. De bomen groeiden maar tot halverwege de helling en de top was bedekt met sneeuw. Dunworthy had niet gemerkt dat het niet meer sneeuwde. De bewolking begon te breken en de hemel daartussen was lichtblauw gekleurd.
‘Hij dacht dat ik Sinte Katherine was,’ zei ze. ‘Hij zag me doorkomen, precies waar u zo bang voor was. Hij dacht dat ik door God was gezonden om hen in hun nood te helpen.’
‘U heeft ze toch ook geholpen?’ vroeg Colin. Hij trok onhandig aan de teugel en de hengst begon de heuvel af te dalen. Kivrin ging ernaast lopen. ‘In dat andere dorp was het gewoon vreselijk,’ hernam Colin. ‘Er lagen overal doden en ik geloof niet dat iemand ze heeft geholpen.’
Hij gaf de teugels aan Kivrin. ‘Ik ga kijken of het net open is,’ zei hij, en hij rende vooruit. ‘Badri zou het om de twee uur openen.’ Hij sprong tussen de wilgen door en verdween uit het gezicht.
Kivrin bleef aan de voet van de heuvel staan en hielp Dunworthy met afstijgen.
‘We kunnen hem beter afzadelen en de leidsels afdoen,’ zei Dunworthy. ‘Toen we hem vonden zat hij verstrikt in een struik.’
Samen gespten ze de zadelriem los en tilden het zadel van het paard. Kivrin maakte de teugels los en streelde de hengst over zijn kop.
‘Hij redt zich wel,’ zei Dunworthy.
‘Misschien.’
Colin kwam teruggerend in een fontein van sneeuw. ‘Het is niet open.’
‘Het kan niet lang duren,’ zei Dunworthy.
‘Nemen we het paard met ons mee?’ vroeg Colin. ‘Ik dacht dat je niks mee mocht nemen naar de toekomst, maar zou het niet fantastisch zijn? Dan kon ik hem berijden als ik naar de kruistochten ga.’
Hij verdween weer tussen de wilgen. De sneeuw viel van de takken. ‘Kom nou mee, het kan elk ogenblik gebeuren.’
Kivrin knikte. Ze drukte een stevige zoen op de flank van het paard. Het dier liep een paar passen weg, bleef staan en keek vragend om.
‘Schiet nou op!’ riep de onzichtbare Colin, maar Kivrin verroerde zich niet.
Ze drukte een hand tegen haar zij.
‘Kivrin?’ Hij wilde haar helpen.
‘Ik red me wel,’ zei ze. Ze wendde zich van hem af en duwde de wilgetakken opzij.
Het schemerde al tussen de bomen. De lucht boven de zwarte takken van de eik was diepblauw. Colin sleepte een halve boomstam naar het midden van de open plek. ‘Voor als we net te laat zijn en hier nog twee uur moeten wachten.’ Dunworthy ging dankbaar zitten.
‘Hoe weten we waar we moeten staan als het net opengaat?’ vroeg Colin aan Kivrin.
‘Dat zie je aan de condensatie,’ antwoordde ze. Ze ging naar de eik en bukte om de sneeuw van de bast te vegen.
‘En als het donker is?’ vroeg Colin.
Ze beet op haar lippen terwijl ze zich voorzichtig met haar rug tegen de stam liet zakken.
Colin ging op zijn hurken tussen hen in zitten. ‘Ik heb geen lucifers meegenomen, anders kon ik een vuur maken.’
‘Dat geeft niet,’ zei Dunworthy.
Colin knipte zijn zaklamp aan en uit. ‘Ik kan de batterijen beter sparen voor het geval er iets mis gaat.’
De wilgetakken bewogen. Colin sprong op. ‘Daar heb je het al.’
‘Dat is de hengst,’ zei Dunworthy. ‘Hij staat te eten.’
‘O.’ Colin ging weer zitten. ‘U denkt toch niet dat het net al open is en dat we het in het donker niet kunnen zien?’
‘Nee,’ zei Dunworthy.
‘Misschien is Badri weer ziek geworden en kon hij het net niet openhouden.’ Colin klonk eerder opgewonden dan bang.
Ze wachtten. De lucht werd paarsblauw en sterren werden zichtbaar tussen de takken van de eik. Colin ging naast Dunworthy op de stam zitten en begon over de kruistochten te praten.
‘U weet alles van de middeleeuwen af,’ zei hij tegen Kivrin. ‘Ik dacht dat u me misschien wilde helpen om… nou ja, om dingen te leren.’
‘Je bent niet oud genoeg,’ zei ze. ‘Het is erg gevaarlijk.’
‘Weet ik wel,’ zei Colin, ‘maar ik wil er zo graag heen. U moet me helpen. Alstublieft?’
‘Het is heel anders dan je verwacht.’
Читать дальше