‘ Nusuth … Mijn volle broer, Arek Harth rem ir Estraven. Hij was een jaar ouder dan ik. Hij zou de Heer van Estre zijn geworden. Wij… ik verliet het huis, weet je, om hem. Hij is al veertien jaar dood.’
We zwegen allebei enige tijd. Ik kon niet weten of vragen, wat er achter zijn woorden stak: het enige dat hij had gezegd kostte hem al te veel.
Eindelijk zei ik: ‘Spreek me aan, Therem. Noem me bij mijn naam.’ Ik wist dat hij het kon: de verbinding was er, of zoals de deskundigen het willen, de fasen waren in harmonie en natuurlijk wist hij nog niet hoe hij vrijwillig een barrière kon opbouwen. Als ik een Ontvanger was geweest, had ik hem kunnen horen denken.
‘Nee,’ zei hij. ‘Nooit. Nog niet…’
Maar die onverzadigbare, verreikende geest kon niet lang worden tegengehouden door wat voor schok, ontzag of verbijstering ook. Nadat hij het licht weer had uitgedaan hoorde ik hem plotseling in mijn geest stamelen — ‘ Genry ’ — Zelfs in de denktaal kon hij de ‘1’ niet goed uitspreken.
Ik antwoordde onmiddellijk. In het donker slaakte hij een angstige kreet waar toch een vage voldoening in doorklonk. ‘Niet meer, niet meer,’ zei hij hardop. Na een tijdje vielen we eindelijk in slaap.
Het ging hem nooit makkelijk af. Niet dat hij de gave miste of de kundigheid niet kon ontwikkelen, maar het verwarde hem ontzettend en hij kon het niet zomaar aanvaarden. Hij leerde snel hoe hij de barrières moest vormen, maar ik ben er niet zeker van dat hij ooit voelde dat hij erop kon rekenen. Misschien waren we allemaal wel zo toen eeuwen geleden de eerste Onderwijzers terugkwamen van Rocannons Wereld om ons de ‘Laatste Kundigheid’ te leren. Misschien voelt een Getheen, die in zijn eentje al volledig is, telepathische spraak wel als een schending van die volledigheid, een inbreuk op zijn integriteit die hij moeilijk kan verkroppen. Misschien lag het wel aan Estravens eigen karakter, waarin oprechtheid en gereserveerdheid sterk waren vertegenwoordigd: ieder woord dat hij zei ontsprong uit een diepere stilte. Hij hoorde mijn stem als die van een dode, de stem van zijn broer. Ik weet niet wat er, naast liefde en dood, tussen hem en die broer was geweest, maar ik wist dat er telkens als ik hem in gedachten aansprak, iets in hem ineenkromp alsof ik een wond aanraakte. Zodat het kennen van elkaars intiemste gedachten inderdaad een band was, maar een duistere en een harde band, die niet zozeer meer licht deed schijnen (wat ik ervan had verwacht) als wel de afmetingen van de duisternis liet zien. En dag na dag kropen we oostwaarts over de ijsvlakte. Op de helft van het aantal dagen, de vijfendertigste dag van onze tocht, Odorny Anner, hadden we nog bij lange na niet de helft van de afstand afgelegd. Volgens de sledemeter hadden we inderdaad ongeveer zeshonderdvijftig kilometer afgelegd, maar waarschijnlijk was daarvan slechts drievierde deel werkelijk voorwaartse vordering en we konden slechts zeer ruw schatten hoever we nog moesten. We hadden dagen, kilometers en voedsel verbruikt tijdens onze langdurige worsteling om op het IJs te komen. Estraven maakte zich minder zorgen dan ik om de honderden kilometers die we nog voor de boeg hadden. ‘De slee is lichter,’ zei hij. ‘Tegen het eind zal hij nog lichter zijn en we kunnen als dat nodig is de rantsoenen verkleinen. We hebben aldoor erg goed gegeten, weet je.’
Ik dacht dat hij een grapje maakte, maar ik had beter moeten weten.
De veertigste en de twee daaropvolgende dagen waren we ingesneeuwd door een sneeuwstorm. In die lange uren dat we uitgeteld in de tent lagen sliep Estraven bijna voortdurend; hij at niets, maar wel dronk hij op etenstijd orsh of suikerwater. Hij drong erop aan dat ik wel at, hoewel slechts halve rantsoenen. ‘Jij hebt geen ervaring in vasten,’ zei hij.
Ik was beledigd. ‘Hoeveel ervaring heb jij — Heer van een Domein, en Eerste Minister —?’
‘Genry, wij oefenen ons in het vasten tot we er zeer bedreven in zijn. Thuis in Estre heb ik als kind al geleerd hoe ik moest vasten, en daarna heb ik het van de Handdarata geleerd in de Sterkte Rotherer. In Erhenrang ben ik het inderdaad ontwend, maar dat heb ik in Mishnory weer goed gemaakt… Doe alsjeblieft wat ik zeg, vriend: ik weet wat ik doe.’
Dat deed hij, en ik ook.
We trokken vier dagen door ontzettende koude, nooit boven de –57° C, en toen kwam er weer een sneeuwbui aanrazen, recht op ons af uit het oosten, gedragen door een orkaan. Binnen twee minuten van de eerste harde vlagen joeg de sneeuw zo dik dat ik Estraven die twee meter van me afliep niet meer kon zien. Ik had hem, de slee en de plakkende, verblindende, verstikkende sneeuw mijn rug toegekeerd om adem te kunnen halen en toen ik me een minuut later omdraaide was hij weg. De slee was weg. Er was niets meer. Ik deed een paar stappen in de richting waar ze hadden gestaan en ik voelde om me heen. Ik schreeuwde en hoorde mijn eigen stem niet. Ik was doof en alleen in een heelal dat helemaal was gevuld met kleine, stekende, grijze naalden. Ik raakte in paniek, strompelde naar voren en riep in gedachten angstig: Therem! ’
Hij zat recht onder mijn hand op zijn knieën en zei: ‘Vooruit, help me eens een handje met de tent.’
Dat deed ik en over mijn minuut van paniek werd niet meer gepraat. Dat was niet nodig.
Deze sneeuwstorm duurde twee dagen; we waren vijf dagen kwijt en er zouden er nog meer komen. Nimmer en Anner zijn de maanden van de grote stormen.
‘We beginnen het wel op een goudschaaltje te leggen, hè,’ zei ik op een avond toen ik ons gichy-michy rantsoen afpaste en het in heet water te weken legde. Hij keek me aan. Het verlies aan gewicht was op zijn stevige, brede gezicht duidelijk zichtbaar aan de diepe schaduwen onder de jukbeenderen; zijn ogen lagen diep weggezonken en zijn lippen waren gebarsten en gesprongen. God weet hoe ik eruit zag, als hij er zo uitzag. Hij lachte. ‘Als we geluk hebben, halen we het, anders niet.’
Dat had hij altijd al gezegd van het begin af aan. Met al mijn angsten, mijn gevoel dat ik een laatste, wanhopige gok waagde, enzovoort was ik toch niet realistisch genoeg geweest om hem te geloven. Zelfs nu dacht ik: maar nu we zo hard hebben geploeterd — Maar het IJs wist niet hoe hard we hadden geploeterd. Waarom ook. Afstand moet er zijn.
‘Hoe staat het met je geluk, Therem?’ zei ik eindelijk.
Hij lachte daar niet om. Maar hij gaf ook geen antwoord. Na een tijdje zei hij: ‘Ik heb over iedereen daar beneden nagedacht.’ Daar beneden was voor ons gaan betekenen, het zuiden, de wereld achter de ijsvlakte, het gebied met aarde als bodem, mensen, wegen, steden, wat we ons allemaal nog maar moeilijk konden voorstellen als werkelijk bestaand. ‘Je weet dat ik de koning heb bericht over jou, de dag dat ik Mishnory verliet. Ik vertelde daarin wat Shusgis mij had verteld, dat je naar de Pulefen Boerderij zou worden gestuurd. Op dat ogenblik wist ik nog niet precies wat mijn bedoeling daarmee was, maar ik volgde gewoon een ingeving. Daarna beb ik over die ingeving nagedacht. Er kan ongeveer het volgende gebeuren; De Koning zal een kans zien shifgrethor te spelen. Tibe zal het hem afraden, maar Argaven moet nu ongeveer Tibe moe zijn, en hij zou zijn raad in de wind kunnen slaan. Hij zal informeren. Waar is de Gezant, de gast van Karhide? —
Mishnory zal liegen. Hij stierf afgelopen herfst aan hormkoorts, zeer betreurenswaardig. — Hoe komt het dan dat wij van onze eigen Ambassade vernemen dat hij zich op de Pulefen Boerderij bevindt? —
Hij is daar niet, ga zelf kijken. —
Nee, nee, natuurlijk niet, wij aanvaarden de woorden van de Kommensaals van Orgoreyn… Maar een paar weken na dit gesprek duikt de Gezant op in Noord Karhide, ontsnapt uit de Pulefen Boerderij. Opschudding in Mishnory, verontwaardiging in Erhenrang. Gezichtsverlies voor de Kommensaals die op een leugen zijn betrapt. Jij zal een kostbare schat zijn voor Koning Argaven, een lang-verloren haardbroeder, Genry. Een poosje tenminste. Je moet onmiddellijk je Sterrenschip waarschuwen, bij de eerste gelegenheid die je daarvoor krijgt. Breng je mensen naar Karhide en volbreng onmiddellijk je zending, voor Argaven tijd heeft gehad in jou een potentiële vijand te zien, voor Tibe of een andere raadsheer hem weer bang maakt door van zijn krankzinnigheid te profiteren. Als hij met jou een overeenkomst sluit, houdt hij die. Het verbreken ervan zou betekenen dat hij zijn eigen shifgrethor breekt. De Harge Koningen houden hun beloften. Maar je moet snel handelen en spoedig het schip omlaag brengen.’
Читать дальше