‘We proberen onze standaarden op te houden, maar wij verslappen. Het was niet nodig om jouw planeet te beschadigen, Paul! — of dat lijkt me, ik weet het echt niet zeker — ik ben alleen een dienaar van de Zwerver. Maar hoewel ik het niet zeker weet zal ik dit zeggen: ik hoop dat we, voor we nog één wezen kwaad doen, voor eeuwig in de donkere storm storten. Ze zeggen dat de derde keer dat je ondergaat — Moge het zo zijn!’
Haar stem veranderde en ze riep uit: ‘O, Paul, we zwerven heen en weer met al deze prachtige dromen en toch kunnen we alleen maar mensen pijn doen. Verbaast het je nog dat wij verliefd raken op de dood?’
Tigerishka hield op met spreken. Een poosje later, met neutrale maar gespannen stem, alsof ze zich in zichzelf had teruggetrokken, zei ze: ‘Zo, ik heb het aapje nu alles verteld. Het aapje mag zich nu superieur voelen ten opzichte van de kat, als hij wil.’
Heel rustig ademde Paul diep in en uit. Zijn hart bonsde. Bij een andere gelegenheid zou hij Tigerishka’s verhaal en zijn begrip ervan misschien in twijfel trekken, maar nu stond het eenvoudig geschreven zoals ze het had verteld, alsof de sterren onder hem er een blazoen omheen vormden — een diamanten schrift dat alleen optekende wat zij had verteld.
Dit fantastische arendsnest leek zo op het gezichtspunt van waaruit men een droom beleeft, zo op wat zo makkelijk het ‘geestesoog’ wordt genoemd, dat Paul nauwelijks kon zeggen of hij alleen in zijn verbeelding leefde of in de hele grote, besterde kosmos; voor een keer waren verbeelding en werkelijkheid naadloos gepaard.
Nadat hij met minder inspanning dan voor een zucht nodig was zijn schouders van het grote warme raam had weggeduwd, keek hij opzij en omlaag naar de fantastische gestalte naast hem, die in silhouet meer dan ooit leek op een slanke vrouw, gekleed voor een kattenballet. Haar achterbenen lagen uit elkaar, haar voorste handen waren saamgevouwen en dienden als kussen voor haar kin, zodat haar hoofd was opgericht en hij de zwarte omtrekken zag van de kattenneus, de hoogte van haar voorhoofd, en de speerpunten van haar oren. Haar staart lag in een boog naar achter, en de punt sloeg met een traag ritme tegen de sterren. Ze zag eruit als een slanke, zwarte sfinx.
‘Tigerishka,’ zei hij zacht, ‘er was eens een langharige aap die hongerig leefde en jong stierf. Zijn naam was Franz Schubert. Hij schreef honderden apenliederen — apenballaden en apenklaagzangen. Een ervan was geschreven bij de woorden van een geheel vergeten aap die Schmidt von Lübeck heette. Het valt me nu in dat dat apenlied voor jou en je volk is geschreven. Tenminste, het is genoemd naar jullie planeet — Der Wanderer… De Zwerver. Ik zal het voor je zingen…’
Hij begon: ‘Ich komme von Gebirge her…’
‘Nee,’ zei hij en hield op. ‘Ik zal het in mijn eigen taal zeggen en een paar van de beelden iets veranderen, dan past het beter, zonder het gevoel of de belangrijke regels aan te tasten.’
De woorden en zinnen waar hij naar zocht kwamen zonder inspanning.
Hij hoorde een zacht, ritselend weeklagen, in precies de juiste toonaarden, in meer stemmen dan één, en hij besefte dat Tigerishka de pianobegeleiding uit zijn gedachten tilde en het reproduceerde met een eenzamere klank dan zelfs de piano bereikt.
Na de zesde toon viel hij in:
Ik kom hier van de sterren zonder steun,
De weg is moeilijk en uit de diepte klinkt gekreun.
Ik zwerf verder, ben zelden blij,
En blijf vragen: ‘Mijn weg, waar is hij?’
Alle ruimte is donker, de zonnen koud,
De bloemen zijn bleek en het leven is oud.
Zeldzaam, wordt het spreken welgemeend —
Overal ben ik vreemd.
Waar ben jij, wereld van mij alleen? —
Lang gezocht, nimmer kom ik erheen;
De kosmos die hoopvol groen als gras is,
Is bloesemend als een vurige helling van jaspis;
De wereld waar al mijn vrienden kunnen gaan,
Waar mijn doden opstaan, niet langer tot as vergaan,
Het universum dat mijn taal spreekt —
Waar zijt gij?
Ik zwerf verder, ben zelden blij,
En blijf vragen: ‘Mijn weg, waar is hij?’
Een spookachtig antwoord treft mij als geruis:
‘Daar waar je niet bent — daar hoor je thuis.’
Toen de laatste regel was gezongen, en toen Tigerishka de begeleiding tot het einde had geneuried, zuchtte ze en zei zacht: ‘Dat zijn wij, dat is waar. Hij moet een kleine kat in zich hebben gehad, die Schubert-aap — en die Schmidt-aap ook. Ook jij hebt een katje in je, Paul…’
Hij keek een ogenblik naar de slanke, met sterren omkranste gestalte naast hem en toen stak hij een hand uit die ook met sterren was omlijst, en legde die op haar schouder. Hij voelde geen verstrakken, geen woede, onder het lichtelijk warme, droge, korte, zachte bont. Even later, hoewel het niet met voorbedachte rade was — misschien leidde het bont zijn vingers — begon hij de gebogen strook tussen schouder en nek zachtjes te krabben, precies zoals hij bij Miauw zou kunnen doen.
Een tijd lang bewoog ze niet, hoewel hij dacht dat hij de spieren onder het bont kon voelen ontspannen. Toen klonk er het zwakke murmelen van een zacht gespin — een flauw geluidje — en toen leunde ze haar hoofd tegen zijn hand zodat haar oor tegen zijn pols wreef. Hij verplaatste zijn kneed activiteiten naar haar nek en zij hief haar hoofd, rolde het van links naar rechts met een dieper spinnen. Toen rolde ze een kwartslag om, en even dacht hij dat ze wilde dat hij stopte, maar even later ontdekte hij dat ze onder haar kin gekrabd wilde worden. En toen voelde hij een zijden vinger tegen zijn nek drukken en vloeiend langs zijn lichaam omlaag bewegen en hij besefte dat het de punt van haar staart was die hem liefkoosde.
‘Tigerishka?’ mompelde hij.
‘Ja, Paul…’ antwoordde ze zwak. Op zijn elleboog en knie schoof hij een eindje op over de warme doorzichtige ruit, en zijn armen sloten zich om haar slanke, borstelige rug, en, terwijl de staartpunt doorging met aaien voelde hij haar fluwelen handen licht op zijn ruggengraat rusten, met alleen een suggestie van de klauwen aan de vingertoppen. Hij hoorde Miauw klaaglijk miauwen. ‘Zij jaloers…’ ademde Tigerishka met een zwak gegrinnik toen haar wang de zijne aanraakte, en hij voelde haar ruwe smalle tong zacht tegen zijn oor, en later dat de tong zijn nek begon te likken.
Tot op dit moment had hij alles heel ernstig gedaan, alsof elk van zijn gebaren deel uitmaakte van een ritueel dat precies goed moest gaan, en waarbij hij niet opgewonden moest raken, maar nu dicht tegen deze katachtige Venus in Bont aanliggend kwam de opwinding, en de beelden begonnen zijn geest binnen te stromen, en hij liet alles gaan, maar vreemd genoeg zonder zijn beheersing te verliezen. Want de beelden kwamen met een vreemde ordelijkheid, zoals toen zijn geest voor het eerst werd doorgebladerd door Tigerishka, maar nu kwamen ze langzaam genoeg dat hij ze allemaal duidelijk kon zien, door en door. Het waren afbeeldingen van mannen, vrouwen, en dieren. Het waren afbeeldingen van erotische liefde, verkrachting, marteling, en dood — maar hij zag in dat zelfs de dood en de martelingen alleen bedoeld waren om de intensiteit van de aanrakingen te onderstrepen, de exquise schending van lichamelijke taboes, de volmaaktheid van het samenzijn; ze waren het innerlijke decor voor de handelingen van twee lichamen. Deze afbeeldingen werden regelmatig afgewisseld met geestvullende symbolen als ingewikkelde juwelen en gebrandschilderde patronen, of betekenisvolle vormen in een heldere, rijke caleidoscoop. Na een lange tijd begonnen de symbolen de beelden te overheersen; ze begonnen te kloppen als grote trommen, te huiveren en te resoneren als grote bekkens; rondom heerste een gevoel van heelal, van snelle bewegingen erheen in alle richtingen, van een uitbreiden tot de totaliteit in één grote reeks toe- en afnemende golven die zich door de sterren tot in fluwelen duisternis stortten. Een tijd later dreef hij langzaam omhoog uit de oneindige zachtheid van dat bodemloze zwarte bed, en daar waren de sterren weer, en Tigerishka iets boven hem verheven zodat hij heel zwak, bij het licht van de sterren, het paars van haar stervormige irissen zag en het bronzen groen van haar wangen, en haar moerbeikleurige lippen gingen uiteen, onverschillig dat ze haar witglinsterende hoektanden toonde, en ze reciteerde:
Читать дальше