Voor de wandkleurige schuifdeur zijn gastheer of cipier buitensloot had de wandelende rood-en-zwarte tijger hem gezegd: ‘Drink. Eet. Was jezelf. Rust.’
Dat waren zijn enige woorden geweest sinds hij Don had geroepen. Tijdens de korte tocht omlaag op de platformlift en de korte wandeling daarna door een smalle gang had het wezen gezwegen.
Don was opgelucht dat hij alleen was, maar ergerde zich aan zijn eigen ontzag en verlegenheid die hem ervan hadden weerhouden vragen te stellen; nu wilde hij bijna dat het wezen terugkwam.
Dat was maar een van de vele tegenstrijdige, gepaarde gevoelens die in hem woedden: vermoeidheid-onrust, veiligheid-vreemdheid, de drang om zijn gedachten te laten gaan, de drang om ze te beheersen, de drang om zijn situatie onder ogen te zien en de drang om in de illusie te vluchten.
Het was makkelijk om aan deze plek als een kleine ziekenhuiskamer te denken. Of als een kleine kajuit in een grote oceaanstomer. En wat was een planeet anders dan een soort schip, dat zich door de ruimte bewoog? Tenminste deze planeet met zijn eindeloze dekken…
De vermoeidheid kreeg hem in zijn greep; de lichten werden zwakker; hij strekte zich in zijn volle lengte op het bed uit, maar tegelijkertijd werd zijn geest verschrikkelijk actief, begin te babbelen — maar op een zeer ordelijke wijze.
Het effect, dat nogal leek op dat van natrium pentothal, was bijkans plezierig. Het neutraliseerde tenminste zijn rusteloze bezorgdheid.
Het was boeiend om te zien hoe zijn gedachten, zijn kennis, en zijn herinnerde ervaringen zich in rijen opstelden en paradeerden — alsof ze langs een tribune kwamen.
Uiteindelijk begonnen deze stukjes informatie te snel te bewegen om ze te volgen, maar zelfs dat was in orde, want de vage schemer die ze veroorzaakten was een warme, tedere, omhullende, slaapwekkende duisternis.
De grillen van de monstervloedgolven werden talloos, naarmate het door de Zwerver opgebolde water over de wereld spoelde.
De stroming in straten zoals die van Dover, Florida, Malakka en Juan de Fuca werd te sterk voor de scheepvaart. Kleine boten werden opgeslokt alsof het spaanders waren. De weerstand van hoge bruggen die gebouwd waren om de wind te kunnen weerstreven werden beproefd door het voortijlende water. Ze werden tot barrières voor schepen die er tegen werden opgestapeld en ze tenslotte doormidden braken.
Afgemeerde stoomschepen trokken de kade mee omhoog, of sloegen los en kwamen tot rust in de straten van de havensteden, beukten de muren van wolkenkrabbers in elkaar. Lichtschepen werden van hun geweldige kettingen gerukt, of erdoor ondergetrokken. Vuurtorens werden geïnundeerd. De vuurtoren van Eddystone bleef nog uren lang gloeien in de diepte nadat hij onder de golven verdween.
De permavorst van de Siberische en Atlantische kusten werd van onder aangetast en gesmolten door zout water. In Amerika en Rusland verdronken atoomraketten in hun silo’s. (Een provinciaal krantje opperde het idee dat men atoombommen moest gebruiken om het water terug te drijven.) Hoogspanningskabels werden kortgesloten en doken zes uur later weer op, behangen met wrakstukken.
De zwakke getijden van de Middellandse Zee werden groot genoeg om rampen te veroorzaken van dezelfde orde van grootte waaronder laaggelegen oceaanhavens geregeld lijden als een orkaan wordt gecombineerd met een hoge vloed.
Het zoete water van de Mississippi werd dun uitgesmeerd over de zilte vloed die vanaf de Golf over de riviermond werd opgestuwd en daarna de straten van New Orleans bedekte.
De gebroeders Araiza en Don Guillermo Walker werden op de San Juan met een soortgelijk verschijnsel geconfronteerd. In de namiddag draaide de stroomrichting van de rivier om, verspreidde hij zich in de jungle aan beide zijden, en begon hij brak te smaken. Stroomopwaarts kwamen wrakstukken aandrijven. Ze vloekten verwonderd — de Zuid-Amerikanen met een zekere eerbied, de Yankee theatraal, met enig plagiaat van King Lear — en stuurden de sloep terug naar het Meer van Nicaragua.
De bevolking van grote havensteden vond een wijkplaats op heuvels in het binnenland of — minder veilig — op de bovenste verdiepingen van hoge gebouwen, waar afschuwelijke oorlogjes werden gestreden om het bezit van leefruimte. Reddingsacties per vliegtuig brachten een spaarzaam aantal mensen in veiligheid. Heldhaftige en gewoon koppige of ongelovige mensen bleven hun plicht vervullen. Een daarvan was Fritz Scher, die de gehele nacht in het Getijdeninstituut bleef. Hans Opfel trotseerde de ondiepe straten van Hamburg op zoek naar avondeten, en beloofde terug te komen met Bratwurst en twee flessen bier, maar hij kwam niet terug — hij was overweldigd door het water of door zijn eigen instinkt tot zelfbehoud.
Dus had Fritz niemand om zijn spottend gelach op te richten toen het tij tijdens de avonduren ging liggen. En later, rond middernacht, had hij alleen de getijdenvoorspellende machine om zijn rationalisaties aan mee te delen, over de reden waarom het tij zo laag was geworden, volgens de weinige berichten die nog binnensijpelden. Maar dat deed hem wel plezier, aangezien zijn vrome genegenheid voor de lange, glanzende machine lichamelijk werd. Hij schoof zijn bureau ernaast zodat hij haar voortdurend kon aanraken. Af en toe ging hij naar een raam en keek even naar buiten, maar de hemel was zwaar bewolkt, zodat zijn ongeloof in de Zwerver de beslissende test niet hoefde te ondergaan. Vele van hen die de getijden ontvluchtten kwamen in andere moeilijkheden die hen de dreiging van het water deden vergeten. Om twaalf uur plaatselijke tijd voerden de schoolbus en de truck die de schotelstudenten vervoerden een race tegen het vuur. Voor hen uit beklommen vuurwanden snel de zadelrug waarlangs de Monica bergweg over de hoogste toppen van het gebergte voerde.
* * *
Barbara Katz keek hoe de kleine boeggolf van het linkervoorwiel van de sedan een hoek maakte met de weg en zich verloor in de hoge groene zwaarden van het ruwe gras, terwijl Benjy koppig hun snelheid op een gekmakende vijftig kilometer hield. Als kapitein van de auto, tenminste in haar eigen ogen, hoorde zij voorin te zitten, maar Barbara voelde dat het van vitaal belang was dat zij in direct contact bleef met haar miljonair. Daarom zat ze achter Benjy met ouwe KKK naast haar en Hester aan zijn andere zijde, en Helen dus voorin met Benjy en een stapel koffers.
De zon kwam juist van hoog in de hemel in het voorstuk van de auto kijken, terwijl ze recht naar het westen reisden. De ramen zaten allemaal potdicht aan Barbara’s kant en het was heet. Ze wist dat het Okeechobeemeer ergens naar rechts en het noorden moest liggen, maar al wat ze kon zien was het eindeloze groene veld gras, hier en daar onderbroken door bosjes donkere, kerkhofachtige cipressen, en de smalle, een spiegel gelijke gang van water recht voor hun uit die de kaarsrechte, vlakke weg bedekte tot een diepte van nooit minder dan twee centimeter en nooit meer dan tien — tot dusver.
‘U heeft volkomen gelijk met dat hoogtij, Miss Barbara,’ riep Benjy zacht en vrolijk achterom. ‘Het komt helemaal het land in. Nooit eerder van gehoord dat het zo ver kwam.’
‘Sjjt, Benjy,’ waarschuwde Hester. ‘Mister K. slaapt nog.’ Barbara wenste dat zij even veel vertrouwen had in haar eigen wijsheid als Benjy. Ze controleerde de twee horloges van KKK die ze aan haar linkerpols had gedaan — tien over twee, was het gemiddelde — en het tijdstip van het tweede hoogtij voor vandaag in Palm Beach aan de achterkant van het kalenderblad — kwart voor twee ’s middags. Maar zou een vloed in het binnenland niet later komen dan aan de kust? Zo ging het met rivieren, scheen ze zich te herinneren. Ze wist bij lange na niet genoeg, zei ze tegen zichzelf.
Een open auto die twee keer zo hard ging als zij schoot langs en overspoelde de Rolls met water. De andere auto bewoog zich snel verder, veroorzaakte een storm in de waterspiegel. Er zaten vier man in.
Читать дальше