‘Plus mij,’ zei Olhado.
‘Ja, jou ook,’ zei Ender.
‘U hebt meer mensen gedood dan iemand anders uit de geschiedenis.’
‘Mijn moeder hield me altijd voor dat je in alles wat je doet altijd de beste moet proberen te zijn.’
‘Maar toen u voor vader Sprak, maakte u dat ik medelijden met hem kreeg. U laat mensen van elkaar houden en elkaar vergeven. Hoe kon u dan al die miljoenen personen doden in de anderlingenmoord?’
‘Ik dacht dat ik computerspelletjes speelde. Ik wist niet dat het echt was. Maar dat is geen excuus, Olhado. Als ik had geweten dat de strijd echt was, had ik het ook gedaan. Wij dachten dat ze ons wilden doden. We hadden het mis, maar dat konden we niet weten.’
Ender sohudde zijn hoofd. ‘Behalve dan dat ik beter wist. Ik kende mijn vijand. Zo kon ik haar verslaan, de zwermkoningin, ik kende haar zo goed dat ik van haar hield, of misschien hield ik wel zoveel van haar dat ik haar goed kende. Ik wilde niet meer tegen haar vechten. Ik wilde ermee ophouden. Ik wilde naar huis. En daarom blies ik haar planeet op.’
‘En vandaag vonden we de plaats waar ze weer tot leven kan komen.’ Olhado keek zeer ernstig. ‘Weet u zeker dat ze niet zal proberen het ons betaald te zetten? Weet u zeker dat ze niet zal proberen de mensheid uit te roeien, te beginnen met u?’
‘Ik weet dat net zo zeker,’ zei Ender, ‘als ik andere dingen zeker weet.’
‘Dus niet absoluut zeker,’ zei Olhado.
‘Zeker genoeg om haar tot leven te laten komen,’ zei Ender. ‘En zekerder dan dat kunnen we nooit iets weten. Ons geloof erin is sterk genoeg om net te doen of het waar is. Als we ergens zo zeker van zijn, noemen we het kennis. Feiten. We durven onze kop erom te verwedden.’
‘Dat doet u nu zeker ook. Uw kop erom verwedden dat zij is wat u gelooft dat ze is.’
‘Ik matig me nog veel meer aan. Ik verwed jóuw kop er ook om, plus die van alle anderen, zonder dat ik ook maar iemand naar zijn mening heb gevraagd.’
‘Gek hoor,’ zei Olhado. ‘Als ik iemand zou vragen of ze Ender een beslissing zouden toevertrouwen waarmee de toekomst van de mensheid gemoeid is, zouden ze zeggen: Natuurlijk niet. Maar als ik hun zou vragen of ze de Spreker voor de Doden zoiets zouden toevertrouwen, dan zouden de meesten ja zeggen. En het zou zelfs niet bij ze opkomen dat ze een en dezelfde persoon zijn.’
‘Ja,’ zei Ender. ‘Grappig.’
Ze lachten geen van tweeën. Na een lange stilte begon Olhado weer te praten. Zijn gedachten waren afgedwaald naar een onderwerp dat belangrijker was. ‘Ik zou niet willen dat Miro dertig jaar wegblijft.’
‘Nou, twintig jaar dan.’
‘Over twintig jaar ben ik tweeëndertig. Maar hij zou net zo oud als hij nu is terugkomen. Twintig. Twaalf jaar jonger dan ik. Als er ooit een meisje komt dat zou willen trouwen met een knul met spiegelende ogen, dan ben ik misschien inmiddels zelfs wel getrouwd en heb ik kinderen. Hij zal me niet eens herkennen. Dan ben ik zijn kleine broertje niet meer.’ Olhado slikte. ‘Het zou net lijken of hij dood was.’
‘Nee,’ zei Ender. ‘Het zou net lijken of hij van zijn tweede leven naar zijn derde leven is overgegaan.’
‘Dat is ook net doodgaan,’ zei Olhado.
‘Maar het is ook net herboren worden,’ zei Ender. ‘En zolang je maar herboren wordt, is het niet erg om af en toe dood te gaan.’
De volgende dag belde Valentine. Enders vingers beefden toen hij commando’s intoetste op het werkstation. En het was niet gewoon maar een boodschap. Het was een oproep voor rechtstreeks stemcontact over de weerwort. Ongelooflijk kostbaar, maar dat was het probleem niet. Het was het feit dat de weerwortverbinding met de Honderd Werelden zogenaamd verbroken was; en als Jane deze oproep doorliet, dan betekende dat dat hij dringend was. Ender bedacht meteen dat Valentine misschien gevaar liep. Dat het Gesternteparlement tot de slotsom gekomen kon zijn dat Ender betrokken was bij de opstand en dat het haar band met hem hadden weten te achterhalen.
Ze was ouder. Het hologram van haar gezicht vertoonde verweerde lijnen van de vele winderige dagen op de eilanden, het drijfijs en de boten van Trondheim. Maar haar lach was dezelfde en in haar ogen schitterde dezelfde glans. Aanvankelijk was Ender helemaal stil van de veranderingen die de jaren in zijn zuster hadden bewerkstelligd; en ook zij was helemaal stil, maar juist van het feit dat Ender zo onveranderd leek en haar voorkwam als een visioen uit haar verleden.
‘Ach, Ender,’ zuchtte ze. ‘Ben ik ooit zo jong geweest?’
‘En zal ik zo prachtig oud worden?’
Ze moest lachen. En toen moest ze een beetje huilen. Hij niet; waarom zou hij? Hij miste haar nog maar een paar maanden. Zij miste hem al tweeëntwintig jaar.
‘Je hebt wel gehoord zeker,’ zei hij, ‘dat wij problemen hebben met het Parlement.’
‘Ik neem aan dat jij er middenin zat.’
‘Eigenlijk viel ik min of meer met mijn neus in de boter,’ zei Ender. ‘Maar ik ben blij dat ik hier was. Ik blijf hier.’
Ze knikte en wreef haar ogen droog. ‘Ja. Dat dacht ik al. Maar ik belde om daar zekerheid over te krijgen. Ik had geen zin om een paar tientallen jaren door de ruimte te vliegen om je op te zoeken om dan bij mijn aankomst te horen dat je al vertrokken was.’
‘Mij opzoeken?’ zei hij.
‘Ik raakte helemaal opgewonden van jullie opstand daarginds, Ender. Na twintig jaar van kinderen grootbrengen, lesgeven aan studenten, mijn man liefhebben, in vrede met mezelf leven, dacht ik dat ik Demosthenes nooit meer tot leven zou brengen. Maar toen kwam het verhaal over illegaal contact met de zwijntjes en meteen daarop het nieuws dat Lusitania in opstand was, en plotseling begonnen de mensen allerlei belachelijke dingen te zeggen en ik zag dat het het begin was van de oude bekende haat. Weet je nog de videofilms over de kruiperds? Hoe angstaanjagend en gruwelijk ze waren? Plotseling vertoonden ze overal video’s van de lijken die ze vonden, van de xenologen, ik weet hun namen niet meer, maar overal waar je keek zag je afgrijselijke beelden die ons tot een oorlogszuchtige stemming opjutten. En toen kwamen er verhalen over de Descolada, dat als iemand van Lusitania ooit naar een andere wereld zou reizen, daar alles vernietigd zou worden — de meest afschuwelijke ziekte die je je kunt voorstellen—’
‘Dat is waar,’ zei Ender, ‘maar er wordt hard aan gewerkt. We proberen manieren te vinden om te verhinderen dat de Descolada zich verspreidt als wij andere werelden zouden bezoeken.’
‘Waar of niet, Ender, het stuurt allemaal aan op oorlog. Ik herinner me oorlog — anderen niet. En dus liet ik Demosthenes herleven. Ik kreeg bij toeval een paar memo’s en rapporten onder ogen. Hun vloot voert de Kleine Dokter mee, Ender. Als ze daartoe besluiten, kunnen ze heel Lusitania opblazen. Net als—’
‘Net als ik vroeger heb gedaan. Dat zou toch volmaakte gerechtigheid zijn, als ik op diezelfde manier aan mijn eind kom? Hij die het zwaard opneemt—’
‘Geen geintjes alsjeblieft, Ender! Ik ben inmiddels een huisvrouw van middelbare leeftijd en ik heb geen geduld meer voor malligheid. Tenminste op dit moment niet. Ik heb een paar hele lelijke waarheden geschreven over wat het Gesternteparlement allemaal uithaalt en die heb ik als Demosthenes gepubliceerd. Ze zoeken me. Hoogverraad noemen ze het.’
‘Dus je komt hierheen?’
‘Niet in mijn eentje. Mijn lieve Jakt doet de vloot over aan zijn broers en zusters. We hebben al een sterschip gekocht. Er bestaat kennelijk een of andere verzetsbeweging die ons helpt — een zekere Jane heeft een computerstoring veroorzaakt om onze sporen uit te wissen.’
‘Ik ken Jane,’ zei Ender.
‘Je hebt dus inderdaad een organisatie hier! Ik schrok me dood toen ik de boodschap kreeg dat ik je kon bellen. Jullie weerwort heet opgeblazen te zijn.’
Читать дальше