O hart, betoverd toen zij vlood. Ik heb haar lief tot in de dood.
Claude Majewski deed zijn ogen open, veegde de slaap eruit met een papieren zakdoekje en verwijderde de oorplug die hem terwijl hij sliep, onderwezen had hoe hij nokbalken moet vastzetten aan het beschot van een uit boomstammen opgetrokken hut. Zijn linkerarm sliep en zijn voeten waren koud. Die verdomde bloedcirculatie begon wat krakkemikkig te worden. Hij masseerde het bloed terug in zijn spieren en dacht erover na hoezeer hij de luxe zou missen van donzen slaapkussens, een zachte matras en echte linnen lakens. Hij hoopte dat de overlevingsset die ze vandaag gingen uitproberen, tenminste een behoorlijk bed bevatte.
Hij liep door de zonnige kamer naar het bad. Hier was het mededogen van madame Guderian zichtbaar geworden in zwart en wit marmer, goudkleurige kranen, dikke badhanddoeken, geparfumeerde zeep, toiletgerei van Chanel, sauna en zonnelampen. Alles klaar om de cliënten van de herberg onder te dompelen in geruststellende verfijning na de ontnuchterende lessen in la vie sauvage.
Sommige arme tijdreizigers die worstelden om in de Pliocene wereld overeind te blijven, zouden zich die laatste dagen in de herberg met Franse maaltijden, zachte bedden en verfijnde kunstwerken maar al te goed herinneren. Maar Majewski wist dat zijn beste herinneringen zouden bestaan uit die sybaritische plee. Die warmpjes beklede bril die zijn spichtige botten welkom heette. Het papier, dat aanvoelde als geperforeerd konijnebont! Hij dacht terug aan sommige van de primitieve voorzieningen waarmee hij en Gen op nauwelijks ontgonnen planeten genoegen hadden moeten nemen—de draagbare warmwateruitrustingen, verwarmingselementen die het niet meer deden, de luidruchtige stenen en houten kakhuizen vol lawaaiige schijters, de ruwe zitplanken boven een ondergelopen gat; hij herinnerde zich zelfs een verschrikkelijke stormnacht op Lusatia, toen hij boven een houtblok gehurkt had gezeten en naderhand ontdekte dat het vol zat met kleine, kruipende monsterachtigheden. Oh, de zegeningen van het moderne loodgieterswerk! Wanneer in het Plioceen niemand nog een behoorlijk toilet had uitgevonden, dan zou hij daar ernstig werk van maken. Hij nam een koele, geparfumeerde douche, poetste zijn tanden (zijn derde set, zo goed als nieuw) en trok een gezicht tegen zichzelf in de Louis XIV-spiegel. Niet al te vervallen. Een oppervlakkige beschouwer zou hem voor een vijftiger houden. Hij was trots op zijn Poolse groene ogen en de opvallende bos zilveren haar die het resultaat was van zijn laatste verjonging waarbij het mannelijke patroon dat tot kaalheid voerde uit zijn genetische erfenis was verwijderd. Godzijdank had hij de rest van zijn huid laten ontharen! Lui van het soort als die piraat, die blijkbaar zo gek waren op gezichtshaar, zouden in de komende primitieve wereld nog wel eens een ander liedje zingen, vooral in dat warme en van de insekten wemelende Pontische Europa. De oude paleobioloog had met grimmige humor opgemerkt dat tijdens de lezingen gisteren en gedurende de slimme, geanimeerde films over de ecologie in het Plioceen de insekten en andere ongewervelde bewoners nauwelijks waren genoemd. Het kwam dramatischer over om hele kudden paardachtigen en gracieuze herten te laten zien die werden achtervolgd door nauwelijks minder sierlijke luipaarden, of leeuwen die hun lange tanden lieten verzinken in brullende, horendragende prooidieren. Claude ging terug naar de slaapkamer en bestelde koffie met croissants. Omdat deze tweede dag besteed zou worden aan eenvoudige overlevingstechnieken trok hij de kleren aan die hij ook van plan was te dragen wanneer hij door de tijdpoort ging. Ervaring had zijn keuze beperkt en eenvoudig gehouden: netondergoed, een ouderwets geruit hemd, een broek van de beste Egyptische katoen, sokken van geitehaar waar het vet niet uitgewassen was en een paar onverwoestbare schoenen uit Etrurië. Hij had zelfs zijn eigen oude rugzak meegenomen, hoewel de herberg vol stond met alle uitrusting die je maar kon wensen. In de rugzak zat zijn poncho die goed beschermde en toch goed ventileerde en een trui van de Orkadische Eilanden. In het kleine zijvak zat een prachtig besneden houten doos uit Zakopane, de doos van Gen. Deze woog nauwelijks iets. Terwijl hij ontbeet, bestudeerde hij het programma voor die dag. Introductie van overlevingsset A-6. Onderdak en vuur. Beveiliging tegen gevaren uit de omgeving. Oriëntatie. Visvangst en vallen zetten.
Hij zuchtte, dronk de uitstekende koffie en begon te kauwen op het zachte brood. Het zou een lange dag worden.
Zuster Annamaria Roccaro had heel wat gekampeerd, maar de dure en nieuwe decamole uitrusting die deel uitmaakte van set A-6 was een verrukking en een openbaring.- Zij en de andere leden van Groep Groen waren eerst naar een klaslokaal gegaan waar een hartelijke instructrice hen had voorgelicht; daarna waren ze in paren opgedeeld en afgedaald naar een grot die tweehonderd meter beneden de herberg in de rotsen was uitgegraven. Ze werden losgelaten op een zonnige weide en kregen de opdracht vertrouwd te raken met hun uitrusting. Het nagemaakte zonlicht was heet, ondanks de werkende thermostaten op hun lichaam. Nadat zij en Felice een korte afstand hadden gelopen, besliste Amerie dat ze maar beter kon afzien van de sandalen die als schoeisel voor het Plioceen haar eerste keus waren geweest. Ze waren sober en luchtig genoeg, maar ze verleenden ook twijgjes en kiezelsteentjes toegang. Korte laarzen of ander modern schoeisel zou waarschijnlijk beter zijn voor lopen in ruig terrein. Ze besloot ook dat het herteleren jack te warm was, zelfs wanneer de mouwen eraf gingen. Iets gewevens zou beter zijn. Maar een scapulier van leer of een mantel met een capuchon zou misschien wel goed zijn voor de koude dagen. ‘Heb jij het niet heet in dat pak, Felice?’ vroeg ze haar metgezellin. Landry droeg een groen en zwart ringhockey-uniform dat blijkbaar haar keuze was voor het Plioceen. ‘Het zit goed,’ zei het meisje. ‘Ik ben eraan gewend om hierin te werken en mijn eigen planeet was heel wat warmer dan de Aarde. Met dat herteleer zie je eruit als een hogepriesteres, Amerie. Ik vind het heel mooi.’
De non voelde zich vreemd verward. Felice zag er zo buitensporig ongewoon uit in haar vechtkuras met de beenplaten en die Griekse helm met dappere groene veren als een kroon op haar hoofd. Stein en Richard waren die morgen begonnen haar daarmee te plagen zodra ze in dat kostuum te voorschijn kwam, maar om de een of andere reden waren ze daar vrijwel direct mee opgehouden.
‘Zullen we hier ons kamp opslaan?’ stelde de non voor. Er stond een grote kurkeik naast de beek, die schaduw wierp over een vlak stuk terrein dat een goede plek leek om de cabine op te zetten. De twee vrouwen namen hun bepakking af en Amerie bestudeerde de vuistgrote pomp van haar uitrusting. De instructrice had gezegd dat de verzegelde energievoorziening toereikend zou zijn voor ongeveer twintig jaar. Er waren twee ventielen, één om op te blazen en één om leeg te laten lopen. Er stond op: BELANGRIJK! NIET-GEBRUIKTE VENTIELEN GOED VERPAKT HOUDEN.
‘Probeer het mijne eens.’ Felice hield haar een pakje voor dat amper de grootte had van een dubbele boterham. ‘Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit een huis van vier bij vier meter moet worden.’
Zuster Roccaro bevestigde de bengelende, platte buis van het pak aan de opblaaspomp en drukte de knop in. Samengeperste lucht veranderde het pakje al snel in een groot, zilveren vierkant. De twee vrouwen legden dat vierkant in de juiste positie en keken toe hoe het groeide. De vloer werd negen centimeter dik en werd steeds steviger naarmate de lucht de ingewikkelde microcellulaire structuur begon te vullen. De wanden, iets dikker om isolatie te verzekeren, kwamen omhoog, compleet met transparante en uitritsbare ramen en jaloezieën aan de binnenzijde. Een spits toelopend zilveren dak werd het laatst opgeblazen. Felice keek door de deurloze entree naar binnen. ‘Moet je zien. In de vloer zit een compleet meubilair!’ Er waren twee slaapbanken met verwijderbare kussens, een tafel, opbergrekken en achterin een zilverkleurige doos waaruit een pijp kwam die naar het dak leidde. Felice las hardop: ‘VUL STOOF MET ZAND, ANDERS ZAKT EENHEID IN BIJ AFKOELING ... Dit spul moet onverwoestbaar zijn!’ Ze voelde achter haar linker scheenplaat en haalde een glinsterende, kleine dolk met een gouden handvat te voorschijn. ‘Er is geen kras in te krijgen.’ ‘Zonde dat het zo is gemaakt om na twintig jaar te vervallen. Maar goed, tegen die tijd zouden we moeten weten hoe we ons daar moeten redden.’
Читать дальше