Licht huiverend van pijn nam hij haar in zijn armen. Zo licht, zo bleek. Ze hadden haar helemaal in het wit gekleed. Bijna struikelend wierp hij de deur open. Hij kon geen diepte zien doordat slechts één oog werkte. ‘Dat hindert niet,’ vertelde hij haar. ‘Ik kan een lap voor mijn oog dragen zoals echte piraten deden. Wacht jij maar af.’
Hij liep slingerend naar de plek waar de machine stond, bedekt door camouflagenetten, een deel van het landingsgestel gebroken en één vleugel flink beschadigd tijdens de noodlanding. Maar een schip met gravo-magnetische aandrijving had geen vleugels nodig en het was nog altijd goed genoeg om hen tweeën te brengen waar ze heen wilden gaan.
Amerie kreeg hem in de gaten net toen hij bezig was Martha naar binnen te tillen. Ze kwam rennend naar hem toe, haar sluier en rokken wapperend achter haar aan. ‘Richard! Stop!’ Oh nee, dat flikje me niet, dacht hij. Ik doe wat ik beloofd heb. Nu zijn jullie het die mij iets schuldig zijn. Omdat de machine scheef stond, was het lastig om Martha naar binnen te krijgen. Hij legde haar zo makkelijk mogelijk neer en smeet de Speer naar buiten met alles wat erbij hoorde. Misschien zou een of andere slimmerik nog uitvinden hoe je dat ding weer opgeladen kreeg. Dan kon Madame Guderian een andere machine bemachtigen om al die andere Tanu-steden plat te branden en de Pliocene Aarde weer veilig te maken voor die goeie ouwe mensheid.
‘Als ik de bus maar niet hoef te rijden,’ mompelde hij. ‘Ik heb andere plannen.’
‘Richard!’ schreeuwde de non nog eens.
Hij wuifde naar haar door het raam vanuit de bestuurderscabine en ging zitten in de geblakerde stoel. Lichten aan. Vloeistof voor het externe krachtveld. De camouflagenetten brandden weg. Oh-oh. Binnen waren alle lampen geel. Misschien iets van kortsluiting door het onweer. Nou ja, het zou lang genoeg meegaan.
Het geruststellende gezoem vervulde zijn hersens terwijl hij het schip horizontaal bracht. Hij keek even om naar Marty om er zeker van te zijn dat ze nog goed lag. Hij kon haar niet al te goed zien, alles was rood voor zijn ogen. Maar dat zou zo over zijn en dat vertelde hij haar ook. ‘We gaan heel langzaam en rustig omhoog. We hebben alle tijd van de wereld.’
Amerie keek toe hoe de vogel met zijn gebroken vleugel verticaal in de gouden ochtend omhoogsteeg. De mist was verdwenen en het zou een prachtige dag worden. In het oosten pakten wolken zich samen, maar winden in de hogere luchtlagen voerden die af in tegengestelde richting.
Het vliegtuig bleef stijgen tot het nog maar een vlekje was. Amerie knipperde met haar ogen en toen werd de vlek onzichtbaar tegen het heldere gewelf van de hemel.
Het tweede boek van de vierdelige romanserie over de Sage van de Pliocene Ballingschap, getiteld DE GOUDEN HALSRING behandelt de avonturen van de overige leden van Groep Groen in de hoofdstad van de Tanu en over hun vereniging met de mensen in het noorden in een poging om gezamenlijk de laatste fasen van het plan van Madame Guderian ter bevrijding van de Pliocene mensheid te doen slagen.
Gedurende het Plioceen
Enkele notities bij ‘Het Lied van de Tanu’
De woorden van ‘Het Lied van de Tanu’, op bladzijde 390 van dit boek vormen een vrije bewerking uit Gods and FightingMen: The story of the Tuatha de Danaan and of the Fianna of Ireland, een bloemlezing van Keltische mythen, vertaald en ‘bewerkt’ door lady Augusta Gregory (New York, Charles Scribner’s Sons, 1904).
Zij verhaalt daarin een deel van de avonturen van een ras van dappere fantastische wezens of goden, het Volk van Dana of de Mannen van Dea, van wie wordt verteld dat ze naar Ierland kwamen ‘vanuit het noorden’ in een tijd die net aan het christendom voorafging of in de vroege dagen van datzelfde christendom. Haar verhalen maken deel uit van een grotere verzameling Keltische legenden die oorspronkelijk op het vasteland van Europa zijn ontstaan op een nog vroeger tijdstip. Ergens in het boek van lady Gregory worden de avonturen beschreven van Manannan de Trotse, van wie wordt verteld dat hij andere leden van zijn ras een woonplaats bezorgde in Ierland. Daarna verdween hij zelf om slechts nu en dan in de geschiedenis weer op te duiken om lieflijke muziek te maken en de mensen met zijn grappen lastig te vallen. In hoofdstuk 10 van Gods and Fighting Men wordt verhaald hoe Manannan een toverfee naar Bran stuurde, die de zoon was van Febal en in het Land van Vrouwen woonde dat ook wel Emhain (Aven) van de Veelkleurige Gastvrijheid werd genoemd. Die vrouw zingt voor Bran het volgende lied:
Ik breng een tak van de appelboom naar Emhain, van het verre eiland waar de glanzende paarden van de zoon van Lir (Manannan) verblijven. Een verrukking voor het oog is die vlakte waar de gastheren hun wedstrijden houden; curragh wedijverend met de strijdwagens in de Witte Zilvervlakte van het zuiden.
Voeten van wit brons zijn onder die boom, glanzend in leven en tijd; het is aangenaam en vlak land dat de eeuwen der wereld trotseert en talrijke bloesems regenen er neer.
Daar staat een oude boom vol bloesems vanwaar de vogels hun roep laten weerklinken; alles straalt in elke kleur, vreugde en muziek zijn er alledaags in die Vlakte met de Vriendelijke Stem, in die Vlakte van de Zilveren Wolk, ginds in het zuiden.
Sluwheid noch verraad komen daar voor in dat goed bewerkte thuisland; niets is er hard of ruw; lieflijke muziek streelt het oor.
Zonder zorg of verdriet, zonder dood en zonder ziekte, daaraan herkent men Emhain en dat is een wonder dat zelden voorkomt.
Haar nevels zijn nergens mee te vergelijken; de zee stuwt haar golven tegen het land; helderheid vonkt in haar haren.
Er zijn schatten en rijkdommen van elke kleur in dat Vriendelijke Land, in dat Land van Overvloed. Lieflijke muziek om te horen, de beste wijn om te drinken.
Gouden strijdwagens rijden over de vlakte van de zee, reikend naar de zon op het rijzend tij; zilveren en bronzen strijdwagens bevolken de Vlakte van Wedijver.
Goudgele paarden op het strand, rode paarden en andere met wollige vachten, blauw als de kleur van de hemel.
Het is een dag van duurzaam mooi weer, zilver regent neer op het land; een helderwitte klip staat aan de voet van de zee, warm van de zon.
De wedstrijd van de gastheren op de Vlakte van Wedijver is fraai om te zien en opwindend; dood en verval bereiken hen niet in dat Veelkleurig Land.
En wanneer de zon opgaat zal daar een blonde man verschijnen; hij brengt licht over de vlakte die door de golven is vlakgestreken; hij brengt de zee in beroering tot ze rood ziet als bloed.
Over die zee zal een leger komen, roeiend naar de klif die zichtbaar is te midden van honderden muzikale geluiden.
Er wordt een lied voor dat leger gezongen dat niet droevig kan worden hoe lang de tijd zich ook uitstrekt; honderden mengen hun stemmen in de muziek; zij vrezen dood noch ouderdom...
Uit dit poëtische fragment (dat jammer genoeg dan vervolgt met de nogal saaie avonturen van Bran en zijn makkers in Emhain, waar ze uiteindelijk jammerlijk omkomen) en uit de eerste drie paragrafen van lady Gregory’s eerste hoofdstuk, waarin de namen en de eigenschappen worden opgesomd van de voornaamste Keltische goden, heb ik een ruw ontwerp gemaakt voor Het Veelkleurig Land en De Gouden Halsring. Onnodig te zeggen dat het werkelijke verloop van mijn sage niets meer te maken heeft met deze folklore, al zullen studenten die met de mythologie vertrouwd zijn in mijn verhaal elementen herkennen die ontleend zijn aan de Kelten, maar ook aan de sprookjes van tenminste een dozijn andere Europese volken. De buitenaardsen heb ik allemaal namen gegeven van Keltische helden zonder dat ze verder perse overeenkomen met de daar beschreven karakters. De archetypische menselijke karakters zoals die van Aiken Drum, Felice Landry en Mercy Lamballe bevatten Keltische elementen, maar ook Jung en Joseph Campbell hebben daarin hun deel bijgedragen. De folkloristische scènes die door Bryan Grenfell worden waargenomen zijn authentiek. Verder is het opvallend hoe vaak het bijna universele thema van bedreiging door de anima aanwezig is: het vrouwelijke, niet-menselijke wezen dat sterfelijke mannen in haar greep krijgt en hen wellustig laat voldoen aan haar begeerte tot ze nog slechts een leeg omhulsel zijn. Dat beeld springt naar voren in vertellingen overal vandaan, van Rusland tot in de Balearen. De muziek voor ‘Het Lied van de Tanu’ is van mijzelf, een eenvoudige bewerking van die mysterieuze melodie ‘Londonderry Air’ die, naar men zegt, oorspronkelijk van feeën afkomstig is. Deze versie, gearrangeerd voor de menselijke stem, verschilt enigszins van de wijze waarop de buitenaardsen haar zouden zingen. De stemmen van de Tanu zijn rijker aan boventonen en zij hielden van dissonanten en schendingen van het menselijke muzikale gevoel voor harmonie waardoor ze uiterst eigenaardig zouden gaan klinken (om het maar zacht uit te drukken) wanneer ze zo door een menselijk koor werden gezongen. Slechts enkele van die muzikale aberraties zijn in het arrangement opgenomen.
Читать дальше