‘Haal het bij me vandaan!’ schreeuwde een woeste stem. ‘Ik kan niks zien om te landen! Ah ... verdomme… nee.’ Een oorverdovende dreun, toen helde alles langzaam opzij. Claude voelde de wind (merkwaardig hoe dat zijn rug verbrandde) terwijl het luik openging. Uitzicht onder een vreemde hoek op grasland, nog grijzig en vaag in het eerste licht van de morgen. Richard snikkend en vloekend. Angélique die geen geluid maakte. Schreeuwende stemmen. Hoofden die door het luik werden gestoken, alweer onder die eigenaardige invalshoek. Gejammer van die stomme snotneus, Oude Man Kawai. Toen de bekende stem van Amerie. ‘Langzaam aan, rustig.’ Felice die vuile taal uitsloeg toen iemand zei dat ze op die manier haar wapenrusting smerig zou maken.
‘Leg hem over mijn schouder. Ik kan hem dragen. Houd op met dat gewriemel, Claude. Stomme ouwe scheet! Nou moet ik in mijn eentje helemaal naar die oorlog lopen.’ Hij lachte. Arme Felice. Toen lag hij plotseling ondersteboven, te midden van haar groene rokken, naar het hem scheen, en zijn lichaam bonsde op en neer en hij schreeuwde het uit. Maar na een korte tijd hield die beweging op, hij kwam op zijn buik te liggen en er drukte iets tegen zijn slapen waardoor de pijn en de hele rest van de narigheid vaag en onduidelijk werd. Hij zei: ‘Angélique? Richard?’
Amerie antwoordde, ongezien. ‘Die worden beter. Jullie allemaal. Je hebt het klaargespeeld, Claude. Ga nu maar slapen.’ Wel, wat dacht je me daarvan? Een ogenblik zag hij die gloeiende zeester weer waarvan de gouden en bloedrode uiteinden groter werden en zich uitstrekten naar de hulpeloze, verder verspreide vuurvliegpatronen die de straten van Finiah markeerden, voor het luik van het vliegtuig met een knal dichtvloog. Wat vind je me daarvan?... en als de lava uit die oude Kaiserstuhlvulkaan nog een poosje bleef doorlekken dan zou het lang, heel lang duren voor er in deze buurt weer barium boven de grond werd gehaald.
‘Maak je er geen zorgen over, Claude,’ zei Felice. En dus hield hij daarmee op.
Half dommelend in het dode uur voor de dageraad hadden Moe Marshak en de andere menselijke soldaten die dienst deden in Finiah de eerste explosie van het fotonenwapen ten onrechte aangezien voor een bliksemflits. De dunne, groene straal was tussen de sterren vandaan gekomen, had de muur die het garnizoen omwalde maar net gemist, maar in plaats daarvan een aangrenzende eetzaal volledig verwoest. Marshak stond nog verdoofd naar de vlammen te kijken die de ravage nog verder vergrootten, toen het tweede schot van Claude pal insloeg in bastion Nummer Tien, waardoor de versterkte muur op nog geen twaalf meter van Marshaks eigen positie in elkaar stortte. Grote brokken graniet vlogen in alle richtingen door de lucht die vervuld was van rook en stof. Olievaten waarin wachtvuren brandende werden gehouden, vielen om en zonden stromen brandend vuur over de gebarsten omlopen.
Toen Marshak zichzelf weer onder controle had, rende hij naar een van de schietgaten. In het door mist overdekte water beneden zich zag hij de boten.
‘Attentie,’ schreeuwde hij luid. Toen zond zijn geest het alarmsein uit over het psychisch spreekkanaal dat door zijn grijze halsring werd versterkt.
MARSHAK: Invasie via Rijn. Muurbreuk Station Tien. KAPITEIN WANG: Hoeveelvoordedonder zijn er daar, Moe? Hoeveel boten?
MARSHAK: Helekloterivier VOL! Achthonderd, weet ik veel. Kan dat tuig in de mist niet tellen overal Firvulag-scheDen maar lame es kijken. Ja. ER ZIJN MINDEREN BIJ! Herhaal Minderen en Aartsvijanden vallen aan. Landingen! Rotsen zitten vol met die verdomde naaiers, komen door de breuk, schat het gat op negen meter maximaal.
KORNET FORMBY: Alle troepenbuitendienst naar Station Tien. Attentie. Rijngarnizoen te wapen! Wachtlopers, kijk uit enrapporteer. Verdedigingseenheden naar alle stations... HERROEPHERROEPHERROEP! Verdedigingseenheden naar garnizoensbinnenplaats. Invallers daar op het terrein! COMMANDANT SEABORG: Heer Velteyn. Attentie. Invasie van Firvulag en mensen. Hun strijdmacht heeft de stadsmuren doorbroken. Station Nummer Tien verwoest. HEER VELTEYN VAN FINIAH: Verwanten, sta op en verdedig je. Ruiters in het zadel. Na bardito! Na bardito taynel o pogeköne!
Commandant Burke en Uwe Guldenzopf voerden het leger van bannelingen uit de Vogezen en de vrijwilligers van verder weg aan over de steile helling en dwars door het puin dat door de ingestorte muren was veroorzaakt. Pijlen van vitredur en stenen, afgevuurd door kruisbogen, kwamen van de stadswallen op hen neer, maar zolang de verdedigers zich niet op de begane grond konden hergroeperen, was het voordeel aan hun kant. Het ongeluk wilde dat de muurbreuk precies op de plaats van het voornaamste garnizoen van Finiah was veroorzaakt. De ingestorte en nu brandende eetzaal stak de omliggende gebouwen aan en de paniek die daardoor ontstond werd nog vergroot doordat de deuren van een stal vol chaliko’s door vallend puin was ontwricht, waardoor tientallen van die grote dieren los rondrenden. Drie soldaten kwamen hardlopend uit het wachthuisje naast de binnenplaats te voorschijn.
‘Grijp hen!’ gilde Burke. De woedende massa viel over die kleine strijdmacht heen en liet er niets van over. ‘Hier moeten we weg! We moeten de straten in. Zorg dat die poortdeuren weer opengaan!’
Troepen stroomden uit de barakken, veel soldaten nog maar half gekleed. Overal ontstonden in de verwarring lijf-aan-lijf-gevechten, terwijl steeds meer binnendringers door de breuk in de muur kwamen en de huurlingen van de Tanu hen probeerden terug te drijven. De vrijwilligers die afzonderlijk probeerden de poorten te openen, werden aangevallen en overweldigd. Soldaten brachten de zware metalen grendels weer op hun plaats en de poort viel dicht.
‘We zijn opgesloten!’ Commandant Burke sprong boven op een omvergevallen laadkar. Zijn gezicht en bovenlijf waren beschilderd in de oude oorlogskleuren en hij had de staartveer van een adelaar op zijn samengebonden, ijzerkleurige haar gestoken. ‘Val die zwijnen aan! Maak die poort weer open! Deze kant op!’
Hij zag Uwe vallen onder de zwaardslag van een grijze-halsringdrager en sprong erop af, de brede tomahawk zwaaiend die Khalid Khan voor hem had gesmeed. Het bijlblad verzonk in de ronde bronzen helm van de soldaat alsof die van zachtboard was gemaakt. Burke sleepte het lichaam opzij en vond Guldenzopf op zijn rug, met een hand naar zijn borst grijpend en met een uitdrukking van wanhoop op zijn baardige gezicht. Burke knielde neer. ‘Had-ie je te grazen, bubie?’ Op een elleboog overeind komend, graaide Uwe aan de binnenkant van zijn hemd. Botkleurige stukjes glinsterden in het nog spookachtige ochtendlicht. ‘Daar ging op één na mijn beste meerschuimen pijp, verdomme.’
De Minderen bleven opgesloten, niet in staat om buiten het garnizoensterrein te komen. Ze werden zowel samengeperst door de aanvallen van de verdedigers als door de komst van nog meer mannen die door de breuk naar binnen stroomden, vanaf de landingsplaats op de oever van de Rijn. Er werd in paniek gegild. Sommigen vielen en werden in de menigte vertrapt. Een garnizoensofficier met een zilveren halsring en in een volledige blauwglazen wapenrusting, dirigeerde een eenheid hellebaardiers recht op de menigte af. Maaiende snijkanten van kristal veegden door de dichtopeengepakte, gillende vrijwilligers. Toen kwamen de monsters hen te hulp.
Hoog op de steile puinhelling verscheen de schemerige nachtmerrievorm van een drie meter hoge witte schorpioen, het illusie-aspect van Sharn de Jongere, generaal van de Firvulag. De geesten van de buitenaardsen zonden een krachtige golf uit, die angst en paniek veroorzaakte waardoor de telepathische circuits van de grijze-halsringdragers volkomen werden overbelast. Kronkelend van waanzin vielen die neer. Sharn zelf was in staat elke vijand binnen een afstand van vijfentwintig meter op die manier onder de voet te lopen, anderen in zijn nu opdringende strijdmacht bezaten niet zulke formidabele aura’s, maar wee de Aartsvijand die in hun klauwen viel!
Читать дальше