De oude man giechelde. ‘Dat klinkt als een surrogaat voor schapen tellen. Yatte Mimasu! Misschien zal ik er rustiger van worden. Zoals je zegt, er is nog tijd over voor de aanval. . . kom mee, poes. Je mag je waardevolle negatieve ionen met mij delen.’ Hij strompelde weg, maar keerde zich na een paar stappen weer om met een slimme grijns op zijn gezicht. ‘We blijven een verschil van mening houden. Vergeef me mijn gepronk met verouderde technische kennis, Amerie-san. Maar zelfs de grootste domkop op het gebied van elektronica weet dat negatieve ionen nooit hetzelfde kunnen zijn als kat-ionen!’ ‘Maak dat je wegkomt, Oude Man!’ Giechelend verdween hij in het huisje.
Amerie begon door de kloof te lopen, langs de hutten en de huizen, knikkend naar de weinige mensen die, net als zij, de verleiding niet konden weerstaan de hemel af te speuren in hoop en afwachting.
De allerlaatste van de gezonde mannen en vrouwen waren drie dagen eerder onder bevel van Uwe afgemarcheerd en het tijdstip voor een veel gunstiger tweedaagse aanval was al lang verstreken. Maar er was nog altijd tijd om een aanval van één dag te lanceren. Het was nog altijd mogelijk dat morgen bij de dageraad menselijke wezens zich voor het eerst zouden verenigen om hun onderdrukkers uit te dagen.
Oh Heer, laat het lukken. Laat Madame en al de anderen hier op tijd aankomen!
Het werd koeler terwijl de zon onderging en spoedig zou de thermiek—die omhooggerichte stromen van hete lucht—zover afnemen dat de roofvogels gedwongen werden naar de aarde terug te keren. Amerie zocht haar eigen, geheime plek op onder een lage jeneverbes met brede takken waar ze met haar ogen op de hemel gericht ging liggen om te bidden. Het was zo’n mooie maaruljeweest! Haar arm was snel genezen en al de mensen ... Ah, Heer, wat was ze dom geweest om te denken dat ze kluizenares wilde worden. De bevolking uit het dorp en al de andere bannelingen in de omgeving hadden haar nodig als arts, als raadsvrouwe en als vriendin. Onder hen was ze het werk begonnen waarvoor ze was opgeleid. En wat was er overgebleven van die ontwortelde vrouw die zichzelf wilde straffen door weg te vluchten in de eenzame gevangenis van het Plioceen? Hier kon ze de heilige mis opdragen, mediteren in de stilte van het woud, maar wanneer de mensen haar nodig hadden, was ze beschikbaar, zoals die anderen er waren wanneer zij hen nodig had. Haar droom was in vervulling gegaan, ook al was het anders gelopen dan ze zich had voorgesteld. Voor het eerst had de taal waarin ze bad de kracht van het levende woord.
Ik plaats mijn vertrouwen in de Heer! Wie durft tegen mijn ziel te zeggen:
vlieg heen als een kraai naar de bergen, want zie ... de bozen hebben hun bogen gespannen en hun pijlen opgelegd, om in de nacht de goeden te doorboren; zij hebben alles verwoest wat juist was omdat rechtvaardigen het kwaad lieten geschieden!
Maar de Heer test de rechtvaardigen en de bozen; Hij haat de wettelozen, de minnaars van het kwaad. Vurige kolen en brandende zwavel zal Hij op hen doen neerdalen!
Een machtige wind zal hen straffen…
De lammergier vloog weg naar zijn horst tussen de hoge rotsen en de adelaars daalden af naar de nesten in hun bomen. Nog een uur en de zon zou onder zijn. De wouwen verspreidden zich, ze zouden hun honger met insekten moeten stillen en zelfs de buizerds verdwenen als laatsten, zich misschien wel afvragend wat hen er allemaal toe had gebracht zoveel tijd te verspillen in de hoop op een prooi die uitbleef. Alleen die ene cirkelde nog hoog in de lucht, volstrekt ongevoelig voor het verdwijnen van de thermiek.
Amerie keek naar hem, liggend onder haar boom. Ze keek naar die ver verwijderde vlek die eindeloos cirkelde, die al de andere naar zich toe had getrokken en hen toen had teleurgesteld. De vogel op bewegingloze vleugels.
Met bonzend hart krabbelde ze overeind en rende terug naar de kloof om al de anderen te waarschuwen.
‘Terug! Raak niets aan voor het veld is uitgeschakeld. In godsnaam!’ schreeuwde iemand.
Het geweldige ding, nog steeds zwak purper nagloeiend, leek heel het laagste deel van de kloof te vullen. Het was omlaaggekomen zodra de hemel volledig was verduisterd, geluidloos als een fluistering, maar toch nog een luchtstroom voor zich uitduwend die het vlechtwerk van takken van de daken trok en de ganzen van de arme oude Peppino als bladeren in een storm van hun poten gooide. Twee meter boven de hoogste bomen was het doodstil blijven hangen, de neerwaarts gerichte neus, de vleugels als van een meeuw en de waaierstaart badend in een krioelend netwerk van nauwelijks zichtbaar vuur. De Oude Man Kawai, nu efficiënt en zelfverzekerd, zorgde ervoor dat de overige dorpelingen klaarstonden met de camouflagenetten. Allemaal wachtten ze af, stil van bewondering, terwijl het zwevende ding zijn grote vleugels langs de dertig meter lange romp vouwde en behoedzaam naar beneden zakte. Het kwam enigszins schuin tussen een paar grote pijnbomen terecht waar de bodem vrijwel onbegroeid was, leek nog een tel te aarzelen voor het helemaal bij de grond was en strekte toen zijn lange poten uit. Er klonk een luid gesis, een paar struiken begonnen te smeulen en vlagen rook kronkelden over de voetpaden. De huid van de vogel verkleurde tot doods zwart.
Toen braken de mensen, die tot nu toe als bevroren hadden gestaan, in luid gejuich uit. Verschillenden van hen huilden terwijl ze naar voren renden en de kleine brandjes uittrapten die door de hitte van het rho-veld waren ontstaan. Het luik ging open en de ladder gleed naar buiten. Langzaam kwam Madame Guderian naar beneden. Amerie zei: ‘Welkom thuis.’ ‘We hebben het meegebracht,’ zei Madame. ‘Alles is klaar. Precies volgens plan.’
De lamme Miz Cheryl-Ann die 203 was en bijna blind, greep een van Madames handen en kuste die, maar de Française leek het nauwelijks te merken. Van boven kwam een waarschuwend geroep. Een draagbaar werd zichtbaar die door Felice en Richard langzaam neer werd gelaten.
Madame zei enkel: ‘Je bent nodig, Zuster.’ Toen draaide ze zich om en liep als verblind naar haar huis. Amerie knielde neer en nam een van Martha’s benige polsen in haar hand. Richard stond ernaast in zijn verkreukelde piratenhemd en vies geworden leer, de vuisten gebald, tranen langs zijn door de zon geblakerde wangen.
‘Ze wilde niet dat we teruggingen voor de Speer helemaal goed werkte. En nu is ze bijna doodgebloed. Help haar, Amerie.’ ‘Volg me maar,’ zei de non. Allemaal gingen ze achter Madame aan, de baar tussen hen in dragend terwijl Claude achterbleef om erop toe te zien dat de grote, zwarte roofvogel veilig werd toegedekt voor de nacht.
Voor de dageraad werd er een mis gehouden en daarna gebruikte Madame haar verreikende vermogens om eenmaal het raadselachtige ‘wij komen’ uit te zenden dat bestemd was voor Pallol en dat ervoor moest zorgen dat de invasievloot gereed was oni toe te slaan na het bombardement op Finiahs muren. De zonsopgang was minder dan een uur verwijderd en als vorige gelegenheden enige garantie boden dan moest Heer Velteyn en de leden van zijn Vliegende Jacht nu terug zijn in hun versterking na hun nachtelijke rooftocht.
Claude liep bijna aan het einde van de stoet die op weg was naar de vlieger en wilde maar dat Felice haar mond hield. Ze was andermaal gekleed in haar zwartleren ringhockey-uitrusting, die door de ambachtslui van Oude Man Kawai schitterend was hersteld en ze was wild van opwinding en vrees dat ze de oorlog zou mislopen.
‘Ik neem helemaal geen ruimte in. En ik zweer dat ik geen woord zal zeggen tijdens de vlucht. Claude, je moet me laten meegaan! Ik kan niet wachten tot na de aanval. Wat moet ik beginnen als jullie niet terugkomen?’
‘Als Velteyn de machine te pakken krijgt, ga jij er ook aan.’ ‘Maar als dat niet zo is, kun je me net buiten Finiah aan de grond zetten! Laten we zeggen aan de landkant van het schiereiland. Ik zou mee kunnen doen met de tweede aanvalsgolf van de Firvulag. Alsjeblieft, Claude!’
Читать дальше