‘Ja. Ik heb ze voor de gek moeten houden — zonder mijn bagage zouden ze nooit van boord gegaan zijn.’ Ze lachte, en het klonk als de lach van een oude vrouw. ‘Totdat we Nieuw-Caledonië bereiken zijn dit de enige kleren die ik bezit.’
‘Je hebt ze dus voor de gek gehouden, hè? Precies zoals je mij voor de gek gehouden hebt. Ik had je door Kelley van boord moeten laten zétten.’ Rods stem klonk verbitterd. Hij wist dat hij er tweemaal zo oud uitzag als hij was en als een kreupele in een rolstoel. ‘Goed, je bent nu eenmaal aan boord. Ik kan je nu niet meer aan land zetten.’
‘Maar ik zal misschien kunnen helpen. Ik ben antropologe.’ Ze trok een wrang gezicht bij de gedachte opnieuw te proberen op te staan. ‘Kan ik je via de intercom bereiken?’
‘Dan krijg je de cadet van de wacht. Als je me soms werkelijk dringend moet spreken, moet je dat maar tegen hem zeggen. Maar — dit is een oorlogsschip, Sally. Die buitenaardsen koesteren misschien geen vriendschappelijke bedoelingen. Onthoud dat in godsnaam; mijn officieren van de wacht zullen geen tijd hebben voor wetenschappelijke discussies als we midden in een ruimtegevecht zitten!’
‘Dat weet ik ook wel. Ik had gehoopt dat je me voor verstandiger hield.’ Ze probeerde te lachen. ‘Ook al heb ik dan niet het benul niet overeind te gaan staan bij vier gees.’
‘Ja. En doe me nou nóg een plezier. Stap in je gee-bad.’
‘Moet ik daarvoor mijn kleren uittrekken?’
Blaine kon niet blozen; er stroomde niet genoeg bloed naar zijn hoofd. ‘Dat is een goed idee vooral als je soms kleren met gespen aanhebt. Je kunt het visuele gedeelte van de intercom uitschakelen.’
‘Goed.’
‘En wees voorzichtig. Ik zou een van de getrouwde bemanningsleden naar je toe kunnen sturen om je te helpen —’
‘Nee, dank je.’
‘Wacht er dan nog maar even mee. Er komen straks af en toe korte perioden van een lagere versnelling. Probeer onder geen beding onder hoge zwaartekracht uit die stoel op te staan zonder hulp!’ Zo te zien zou ze zelfs niet meer in de verleiding komen daartoe. Eén zo’n ervaring was genoeg geweest.
‘We worden weer opgeroepen door de Lermontov,’ kondigde Whit-bread aan.
‘Rustig laten oproepen. Niet bevestigen.’
‘Tot uw orders, meneer. Niet bevestigen.’
Rod kon wel raden wat de kruiser wenste. De Lermontov wilde hem de onderschepping van de indringer voor de neus wegkapen — maar het zou het zusterschip van de MacArthur niet lukken zelfs maar in de nabijheid van de buitenaardsen te komen voordat de afstand tot de zon eenvoudig te klein werd. Het was veel beter hen een heel eind verderop te onderscheppen, waar ze tenminste ruimte hadden om te manoeuvreren.
Maar dat hield Rod voor zich. Hij kon op Whitbread en het verbindingspersoneel vertrouwen; van de seinen van de Lermontov zou geen melding gemaakt worden in het logboek.
Drie en een halve dag achtereen stormden ze zo door de ruimte. Om de vier uur werd de acceleratie gedurende twee minuten verminderd tot anderhalve gee om de mensen de gelegenheid te geven elkaar af te lossen, vergeten artikelen bij elkaar te graaien en van houding te veranderen; dan klonken de waarschuwingssignalen weer, sloegen de naalden van de schokmeters weer uit, en keerde dat drukkende, te grote gewicht weer terug.
Eerst was de neus van de MacArthur gericht geweest op een punt dat zestig graden naast Cal lag, want ze hadden zich moeten aanpassen aan de koers van de indringer. Toen dat eenmaal gebeurd was, was de MacArthur opnieuw van richting veranderd, zodat haar neus nu gericht was op de helderste ster in de ruimte.
Cal begon steeds grotere vormen aan te nemen. Ook veranderde hij van kleur, maar slechts een heel klein beetje. Niemand zou die verschuiving van het blauw in het spectrum met het blote oog kunnen waarnemen. Maar wat de mannen wél zagen op de beeldschermen, was dat de helderste ster een ronde schijf geworden was en met het uur groeide.
Zij werd niet helderder, want de lichtsterkte werd door de beeldschermen constant gehouden; maar die kleine zonneschijf groeide onheilspellend, en zij lag recht voor hen uit. Achter hen bevond zich een andere schijf van dezelfde kleur, het wit van een F8 ster. Ook die werd met het uur groter. Als het broodbeleg tussen een sandwich werd de MacArthur ingesloten door twee op elkaar afstormende zonnen. Op de tweede dag bracht Staley een nieuwe cadet mee naar de brug; samen kwamen ze aangegleden in hun door elektromotoren voortbewogen acceleratiestoelen. Afgezien van een kort onderhoud op Brigit had Rod hem nog niet ontmoet; hij heette Gavin Potter en was een zestienjarige jongen van Nieuw-Schotland. Potter was lang voor zijn leeftijd; hij scheen zich met opzet kleiner te maken, alsof hij bang was om op te vallen.
Blaine dacht dat Potter alleen maar rondgeleid werd door het hele schip. Hij vond dat een goed idee, want als de indringer vijandig mocht blijken te zijn, zou de jongen zich wellicht in het donker en onder wisselende zwaartekracht door het schip moeten kunnen bewegen en daarvoor diende hij volkomen vertrouwd met de MacArthur te zijn. Maar Staley had kennelijk meer in gedachten. Het drong tot Blaine door, dat ze zijn aandacht probeerden te trekken. ‘Ja, meneer Staley?’
‘Dit is cadet Gavin Potter, meneer,’ zei Staley. ‘Hij heeft me iets verteld dat voor u van belang is om te horen, vind ik.’
‘Goed, voor de dag ermee.’ Iedere afleiding van die hoge zwaartekracht was welkom.
‘Er was een kerk bij ons in de straat, meneer, in het boerendorp op Nieuw-Schotland waar ik vandaan kom.’ Potter had een zachte, lage stem, en hij sprak zorgvuldig, zodat er bij hem slechts een zweempje te bespeuren viel van die zware Schotse tongval waardoor bijvoorbeeld Sinclairs spraak zich zo onderscheidde.
‘Een kerk, juist ja,’ zei Blaine bemoedigend. ‘Geen orthodoxe kerk, neem ik aan —’
‘Nee, meneer. Een Kerk van Hem. Het lidmaatschap is niet groot. Een vriend en ik zijn eens voor de grap naar binnen geslopen.’
‘Hebben ze jullie gesnapt?’
‘Ik weet dat ik dit nogal stuntelig vertel, meneer. Maar waar het om gaat is — Er was daar een hele grote vergroting van een oude holo van Murchesons Oog met de Kolenzak op de achtergrond. Het Gezicht van God, precies als op de ansichtkaarten. Alleen zag het er op deze afbeelding heel anders uit. Het Oog was daarop veel helderder dan het nu is, en het was blauwgroen in plaats van rood. Met een rode stip aan de rand.’
‘Het zou oorspronkelijk een schilderij geweest kunnen zijn,’ opperde Blaine. Hij haalde zijn zakcomputer te voorschijn, krabbelde ‘Kerk van Hem’ op het schrijfraam, en drukte toen de knop voor informatie in. Er kwam een verbinding tot stand tussen het doosje in zijn hand en de bibliotheek in het geheugen van de scheepscomputer, en de ene regel inlichtingen na de andere begon over het kleine beeldschermpje te glijden. ‘Hier staat dat volgens het geloof van de Kerk van Hem de Kolenzak, met dat ene rode oog, werkelijk het Gezicht van God is. Zouden ze het misschien geretoucheerd hebben om het oog er indrukwekkender te laten uitzien?’ Rod liet zijn stem nog steeds geïnteresseerd klinken; wanneer de cadetten straks klaar waren met hun verhaal kon hij ze altijd nog de les lezen over het verspillen van zijn tijd. Als ze zijn tijd inderdaad verspilden … ‘Maar —’ zei Potter.
‘Meneer —’ zei Staley, te ver naar voren leunend in zijn stoel. ‘Een tegelijk. Meneer Staley?’
‘Ik heb het niet alleen maar aan Potter gevraagd, meneer. Ik heb navraag gedaan bij luitenant Sinclair. Hij zegt dat zijn grootvader hem verteld heeft dat de Splinter eens helderder geweest was dan Murchesons Oog, en dat hij toen heldergroen van kleur was. En zoals Gavin die holo beschrijft — nou, meneer, sterren stralen nou eenmaal niet alleen maar één enkele kleur uit. En dus —’
Читать дальше