‘Jij bent een echte Christen,’ zei Frigate grinnikend.
‘Ik dacht dat je een vriend van me was!’ zei Ruach.
Dit was de tweede keer dat Burton de naam Hitler had horen noemen. Hij was van plan alles over hem te weten te komen, maar voor het ogenblik moest iedereen ophouden met praten zodat de daken van de hutten afgemaakt konden worden. Zij pakten allen mee aan en sneden nog meer gras met de kleine schaar die zij in hun graal hadden aangetroffen of klommen in de ijzerbomen om de reusachtige driehoekige, groene, roodnervige bladeren af te scheuren. De daken lieten veel te wensen over. Burton was van plan een beroepsdakbedekker op te sporen om de juiste techniek te leren. De bedden moesten zolang maar gemaakt worden van hoopjes gras waarop lagen van de zachtste ijzerboombladeren gelegd waren. De dekens moesten van dezelfde bladeren worden gemaakt.
‘God — of Wie dan ook — zij dank zijn er hier geen insecten,’ zei Burton.
Hij hief het grijs metalen kopje op waarin nog een beetje van de beste whisky, die hij ooit had geproefd, zat.
‘Proost voor Die Wie Dan Ook. Als Hij ons had laten verrijzen om alleen maar een duplicaat aarde te bewonen, zouden we ons bed moeten delen met tienduizend soorten bijtend, krabbend, stekend, jeukend en bloedzuigend ongedierte.’
Zij dronken en gingen daarna een poosje rondom het vuur zitten roken en praten. De schaduwen werden dieper, de hemel verloor zijn blauwe kleur en de reusachtige sterren en gaswolken, die vlak voor donker nauwelijks te onderscheiden waren, werden in volle schoonheid zichtbaar. De hemel werd één lichtende glorie.
‘Net als een Sime-illustratie,’ zei Frigate.
Burton wist niet wat een Sime was. De helft van het gesprek met mensen, die na de negentiende eeuw leefden, bestond hieruit, dat zij hun uitspraken toelichtten en hij de zijne.
Burton stond op, liep om het vuur heen en ging bij Alice op zijn hurken zitten. Zij had net het kleine meisje Gwenafra, in een hut naar bed gebracht. Burton stak een stukje kauwgum naar Alice uit en zei: ‘Ik heb net een half stukje genomen. Heb jij zin in de andere helft?’
Zij keek hem uitdrukkingloos aan en zei: ‘Nee, dank je wel.’
‘Er zijn acht hutten,’ zei hij, ‘en er bestaat geen enkele twijfel aan wie welke hut met wie deelt, behalve Wilfreda, jij en ik.’
‘Ik vind niet dat daarover enige twijfel is,’ zei zij. ‘Jij slaapt dus bij Gwenafra?’
Zij hield haar gezicht van hem afgewend. Hij bleef nog enkele ogenblikken gehurkt zitten, stond toen op, liep naar de andere kant van het vuur en ging bij Wilfreda zitten.
‘Loop alsjeblieft een eindje door, Sir Richard,’ zei zij met opgetrokken lip. ‘Heer bewaar me, ik heb geen zin de tweede keus te zijn. Je had haar kunnen vragen waar niemand je kon zien. Ik heb ook nog een beetje trots.’
Hij bleef zwijgend even zitten. Zijn eerste impuls was met een scherpe belediging terug te slaan maar zij had gelijk. Hij had haar te minachtend behandeld. Ook al was zij dan een hoer geweest, toch had zij er recht op als een menselijk wezen behandeld te worden; in het bijzonder omdat zij volhield dat de honger haar tot prostitutie had gedreven. Daarover was hij echter nogal sceptisch gestemd. Er waren te veel prostituées die hun beroep rationaliseerden en te velen hadden fantasieën, die hun intrede in het beroep moesten rechtvaardigen. Niettemin waren haar felle woede tegen Smithson en haar gedrag tegenover hem, aanwijzingen dat zij oprecht was.
Hij stond op en zei: ‘Het was niet mijn bedoeling je te kwetsen.’
Wilfreda keek naar hem op en zei: ‘Ben je op haar verliefd?’
‘Ik heb van mijn leven maar tegen één vrouw gezegd dat ik van haar hield,’ zei hij.
‘Je vrouw?’
‘Nee, het meisje stierf voor we konden trouwen.’
‘En hoelang ben je getrouwd geweest?’
‘Negenentwintig jaar, hoewel ik niet inzie wat jou dat aangaat.’
‘Heremetijd! Zolang en je hebt nooit tegen haar gezegd dat je van haar hield?’
‘Dat was ook niet nodig,’ zei hij, en liep weg. Hij koos de hut uit die door Monat en Kazz was bezet. Kazz snurkte erop los. Monat leunde op zijn elleboog en rookte een marihuanasigaret. Monat rookte dit liever dan tabak omdat de smaak meer met die van de tabak op zijn geboorteplaneet overeenkwam. Het had echter weinig uitwerking op hem. Aan de andere kant verschafte de tabak hem soms vluchtige maar felgekleurde visioenen.
Burton besloot de rest van zijn droomgum, zoals hij het noemde, te bewaren. Hij wist dat marihuana zijn woede en frustratie waarschijnlijk nog zou versterken en stak daarom een sigaret op. Hij stelde Monat wat vragen over zijn woonplaats Ghuurrkh. Hij was daar hevig in geinteresseerd maar de marihuana misleidde hem en terwijl de stem van de Cetaan zwakker en zwakker klonk, zakte hij weg.
‘... nu je ogen bedekken, jongens!’ zei Gilchrist met zijn platte, Schotse accent.
Richard keek naar Edward; Edward grinnikte en legde zijn hand over zijn ogen maar hij keek natuurlijk door de ruimte tussen zijn vingers. Richard legde zijn eigen handen over zijn ogen en bleef op zijn tenen staan. Ofschoon hij en zijn broer op kisten stonden, moesten zij zich toch uitrekken om over de hoofden van de volwassenen vóór hen te kijken.
Het hoofd van de vrouw lag nu op het blok en haar lange, bruine haar hing over haar gezicht. Hij zou graag de uitdrukking op haar gezicht zien waarmee zij in de mand staarde, de mand die op haar of liever op haar hoofd, wachtte.
‘Niet stiekem kijken, jongens!’ zei Gilchrist weer.
Er klonk tromgeroffel, één enkele uitroep en de valbijl suisde omlaag. De menigte gaf een gezamenlijke schreeuw, die met gegil en gekerm vermengd werd en het hoofd viel omlaag. Het bloed spoot uit de nek en wilde niet ophouden. Het bleef spuiten en overdekte de menigte en, hoewel hij minstens dertig meter van haar af stond, sloeg het bloed op zijn handen en sijpelde tussen zijn vingers en over zijn gezicht omlaag. Het vulde zijn ogen en verblindde hem en maakte zijn lippen kleverig en zilt. Hij gilde...
‘Wakker worden, Dick,’ zei Monat. Hij schudde Burton bij de schouder. ‘Word wakker! Ik geloof datje een nachtmerrie hebt!’
Snikkend en huiverend ging Burton rechtop zitten. Hij wreef in zijn handen en betastte toen zijn gezicht. Beide waren nat van het zweet en niet van het bloed.
‘Ik droomde,’ zei hij. ‘Ik was net zes jaar oud en woonde in Tours, in Frankrijk. Mijn huisonderwijzer, John Gilchrist, nam mijn broer Edward en mij mee om te kijken naar de executie van een vrouw, die haar gezin vergiftigd had. Gilchrist noemde het een traktatie.
‘Ik was opgewonden en ik keek stiekem door mijn vingers toen hij ons zei, dat we de laatste seconden niet mochten kijken wanneer de bijl van de guillotine omlaag kwam. Maar ik deed het toch, ik moest het doen. Ik herinner me, dat ik een beetje misselijk werd, maar dat was de enige uitwerking, die de gruwelijke scène op me had. Het leek alsof ik los van mezelf stond, terwijl ik toekeek, alsof ik alles door dik glas zag, alsof het niet echt was of liever dat het denkbeeldig was. Ik voelde dus geen echte afschuw.’
Monat had een andere marihuanasigaret opgestoken. Bij het licht ervan, zag Burton, dat hij zijn hoofd schudde.
‘Wat barbaars! Je bedoelt dat jullie niet alleen misdadigers ter dood brachten maar dat jullie hun hoofden afhakten? In het openbaar! En jullie lieten kinderen toekijken!’
‘In Engeland waren ze een beetje humaner,’ zei Burton. ‘Daar hingen ze misdadigers op!’
‘De Fransen lieten het volk tenminste openlijk weten, dat zij het bloed van hun misdadigers vergoten,’ zei Monat. ‘Het bloed kleefde aan hun handen, maar blijkbaar kwam deze kant van de zaak bij niemand op, tenminste niet bewust. Dus nu rook je na hoeveel jaren — drieënzestig? — wat marihuana en je beleeft opnieuw een voorval waarvan je altijd had geloofd, dat het je geen schade had berokkend. Maar deze keer deins je van afschuw terug. Je schreeuwde als een bang kind. Je reageerde op de manier waarop je zou hebben moeten reageren toen je nog een kind was. Ik zou zeggen dat de marihuana een paar dikke verdringingslagen heeft weggeschept en het afgrijzen, dat daar drieënzestig jaar begraven heeft gelegen, heeft blootgelegd.’
Читать дальше