Saturnus bijvoorbeeld. De geringde planeet hing laag aan de hemel, aanmerkelijk groter dan de aarde vanaf de maan gezien. Er was juist voldoende methaan-ammoniak in de atmosfeer om de hemel van Titan een blauwachtige tint te geven, fungerend als een prachtige achterwand voor de stralende en gouden Saturnus met zijn dikke, donkere atmosferische strook en zijn Midgardslang van kleine gruisdeeltjes.
‘Wat is de ring dun,’ klaagde Lona. ‘Zo op zijn kant kan ik hem nauwelijks zien!’
‘Hij is dun omdat Saturnus zo groot is. Morgen kunnen we hem beter zien. Dan zal je zien dat het niet éen ring is, maar meerdere. De binnenste ringen bewegen zich sneller dan de buitenste.’
Zolang hij het gesprek op dit sobere niveau hield ging alles goed. Maar hij aarzelde om buiten het onpersoonlijke te gaan, en zij eveneens. Hun zenuwen waren nog te gespannen. Ze stonden dicht bij de afgrond na hun recente ruzies.
Ze logeerden in een van de mooiste kamers in het luxueuze hotel. Overal rondom hen waren de welgestelden, de hoogste kaste van de aarde, degenen die een fortuin hadden gemaakt met de planetaire ontwikkeling of met ruimtetransport of met energiesystemen. Iedereen scheen iedereen te kennen. De vrouwen, van welke leeftijd ook, waren slank, snel, alert. De mannen waren vaak gezet, maar ze bewogen zich krachtig en energiek. Niemand maakte ruwe opmerkingen over Burris of over Lona. Niemand staarde. Ze waren allemaal beminnelijk, op hun koele manier.
Bij het diner op de eerste avond kwam er een industrieel met grote bezittingen op Mars aan hun tafel zitten. Hij was ver in de zeventig, met een tanig en gegroefd gezicht en kleine donkere ogen. Zijn vrouw kon niet ouder dan dertig zijn. Ze spraken meest over de commerciële exploitatie van extrasolaire planeten.
Lona daarna:
‘Ze heeft een oogje op jou!’
‘Ze liet me dat anders niet merken.’
‘Het was verschrikkelijk duidelijk. Ik wed dat ze je voet onder de tafel heeft aangeraakt.’
Hij voelde dat er weer een ruzie op til was. Haastig nam hij Lona mee naar een patrijspoort in de koepel. ‘Ik zal je eens wat zeggen,’ zei hij. ‘Als zij mij verleidt, dan heb jij mijn toestemming om haar man te verleiden.’
‘Erg leuk.’
‘Wat is er verkeerd aan? Hij heeft geld.’
‘Ik ben nog geen halve dag hier en ik haat ’t al.’
‘Hou op, Lona. Je laat je teveel door je fantasie meeslepen. Die vrouw zou me niet aanraken. De gedachte alleen al zou haar een maand lang van streek brengen, geloof me. Kijk, kijk daar.’
Er was storm op til. Snijdende winden beukten op de koepel. Saturnus was bijna vol vannacht en het weerspiegelde licht daarvan trok een glinsterend spoor door de sneeuw en ontmoette en vermengde zich met de witte gloed van de verlichte ramen van de koepel. De scherpe naaldpunten van de sterren lagen verstrooid langs het hemelgewelf, en zagen er bijna net zo scherp uit als ze vanuit de ruimte te zien waren.
Het begon te sneeuwen.
Ze keken een poosje hoe de wind de sneeuw opjoeg. Toen hoorden ze muziek en gingen er op af. De meeste gasten bewogen zich in dezelfde richting.
‘Wil je dansen?’ vroeg Lona.
Er was een orkest in avondkleding uit het niets verschenen. De rinkelende, meeslepende tonen werden luider. Snaarinstrumenten, koper, wat slagwerk, een sausje van vreemde instrumenten die op dit moment zo populair waren bij de grote orkesten. De elegante gasten bewogen zich in een gracieus ritme over de glanzende vloer.
Houterig nam Burris Lona in zijn armen en ging de dansvloer op.
Hij had nooit veel gedanst daarvoor, en helemaal niet meer sinds zijn terugkeer van Manipool. De gedachte aan dansen alleen al in een gelegenheid zoals deze zou slechts een paar maanden geleden nog absurd zijn geweest. Maar hij was verrast hoe goed zijn veranderde lichaam het ritme te pakken kreeg. Hij begon een beetje gratie te krijgen in die ingewikkelde nieuwe botten van hem. Om en om en om…
Lona bleef hem strak aankijken. Ze glimlachte niet. Ze scheen bang te zijn voor iets.
Boven hun hoofden was nog een doorzichtige koepel. De Duncan Chalk school van architectuur: laat ze de sterren zien, maar hou ze warm. Windvlagen joegen sneeuwvlokken op de top van de koepel en voerden ze even vlug weer mee. Lona’s hand voelde koud aan in de zijne. Het tempo van de dans werd sneller. De thermische regulators in hem die de zweetklieren hadden vervangen, werkten op volle toeren. Kon hij een dergelijke duizelingwekkende snelheid bijhouden? Zou hij struikelen?
De muziek stopte.
Het paar van het diner kwam naar ze toe. De vrouw glimlachte. Lona keek woedend.
Met de zelfverzekerdheid van de zeer welgestelden zei de vrouw: ‘Mag ik deze dans van u?’
Hij had getracht dit te vermijden. Nu was er geen tactvolle manier meer om te weigeren, en Lona’s jaloezie zou nog meer brandstof krijgen. De ijle, rietachtige tonen van de hobo nodigden de dansers op de vloer. Burris nam de vrouw bij de arm en liet Lona star achter met de grootindustrieel op leeftijd.
De vrouw kon er wat van. Ze scheen over de vloer te vliegen. Ze spoorde Burris aan tot demonische inspanningen en ze bewogen zich praktisch zwevend aan de buitenkant van de zaal. Bij deze snelheid lieten zelfs zijn alles afzonderlijk waarnemende ogen hem in de steek en hij kon Lona niet vinden. De muziek verdoofde hem. De vrouw glimlachte te breed.
‘Je bent een geweldige partner,’ zei ze hem. ‘Er is iets sterks in je… een gevoel voor ritme…’
‘Ik was niet zo’n grote danser voor Manipool.’
‘Manipool?’
‘De planeet waar ik… waar ze…’
Ze wist er niets vanaf. Hij had aangenomen dat iedereen hier met zijn verhaal vertrouwd was. Maar misschien schonken deze rijken geen aandacht aan de actuele vidprogramma’s. Ze hadden zijn ongelukkige avonturen niet gevolgd. Heel waarschijnlijk had zij zijn uiterlijk zo grondig als feit aanvaard dat ’t niet bij haar opkwam om zich af te vragen hoe hij zo was geworden. Tact kon ook overdreven worden; ze was minder in hem geïnteresseerd dan hij had gedacht.
‘Doet er niet toe,’ zei hij.
Toen zij nog een ronde maakten over de vloer ving hij eindelijk een glimp op van Lona: ze ging de zaal uit. De industrieel stond alleen, zichtbaar verbijsterd. Ogenblikkelijk stopte Burris. Zijn partner keek hem vragend aan.
‘Neem me niet kwalijk. Misschien is ze ziek.’
Niet ziek, alleen maar mokkend. Hij vond haar in de kamer, voorover liggend op bed. Toen hij zijn hand op haar naakte rug legde, huiverde ze en rolde van hem weg. Hij kon niets tegen haar zeggen. Ze sliepen ver uit elkaar en toen zijn droom over Manipool kwam speelde hij het klaar om zijn geschreeuw in te slikken voordat het begon en ging hij rechtop zitten, stram, totdat de angst voorbij was.
Geen van beiden begon ’s morgens over het voorval. Ze gingen een ritje maken per motorslee. Titan’s hotel-ruimtehavencomplex lag ongeveer in het midden van een smal plateau omringd door immense bergen. Net als op de maan waren er ook hier talrijke bergen die de Mount Everest in de schaduw stelden. Het leek onlogisch dat zulke kleine werelden zulke geweldige bergketens konden hebben, maar toch was ’t zo. Ongeveer een mijl of honderd ten westen van het hotel lag de Martinelli-gletsjer, een enorme kruipende rivier van ijs die zich over een lengte van honderden mijlen vanuit het hart van de plaatselijke Himalaya kronkelde. De gletsjer eindigde, hoe onwaarschijnlijk het ook klonk, in de door het hele zonnestelsel beroemde Bevroren Waterval. Die geen enkele bezoeker van Titan mocht missen en waaraan Burris en Lona dan ook een bezoek brachten.
Er waren onderweg minder beroemde dingen te zien die Burris niettemin veel indrukwekkender vond. De wervelende methaanwolken en toefjes bevroren ammoniak die de kale bergen versierden bijvoorbeeld, waardoor ze er als bergen op een Soeng-rol uitzagen. Of het donkere methaanmeer dat per slee een half uur verwijderd lag van de koepel. In de wasachtige diepten daarvan huisden de kleine, taaie levende wezens van Titan, wezens die min of meer weekdieren en geleedpotigen waren, maar eerder min dan meer. Ze waren uitgerust voor het ademen en drinken van methaan. Omdat leven in welke vorm dan ook zeer schaars was in dit zonnestelsel, vond Burris het fascinerend om deze zeldzaamheden in hun oorspronkelijke habitat aan te treffen. Om de rand van het meer zag hij hun voedsel: Titankruid, vezelachtige glibberige planten, doodsbleek van kleur, in staat om dit helse klimaat in perfecte conditie te doorstaan.
Читать дальше