Deborah keek me glimlachend aan en schudde haar hoofd. ‘Hij heeft niks gedaan,’ zei ze gelukzalig.
‘Het zou kunnen,’ zei ik. ‘Iemand anders kan de bebloede kleren in zijn appartement hebben gelegd terwijl hij naar Letterman zat te kijken.’
‘Is dat inderdaad gebeurd, Jerry?’ zei ze. ‘Heeft iemand anders die bebloede kleren in je huis gelegd?’
Hij werd zo mogelijk nog groener. ‘Welke… bebloede… waar hebben jullie het over?’
Ze glimlachte naar hem. ‘Jerry. We hebben een broek met bloed gevonden. Dat komt overeen met het bloed van het slachtoffer. We hebben een schoen en sok gevonden, zelfde verhaal. En we hebben een bebloede vingerafdruk in je auto aangetroffen. Jouw vingerafdruk, hun bloed.’ Deborah leunde in haar stoel achterover en sloeg haar armen over elkaar. ‘Schudt dat je herinnering wat op, Jerry?’
Halpern was tijdens het relaas van Deborah met zijn hoofd gaan schudden en dat bleef hij doen, alsof het een rare, onbewuste reflex was. ‘Nee,’ zei hij. ‘Nee. Dat is zelfs niet… Nee.’
‘Nee, Jerry?’ zei Deborah. ‘Wat betekent dat, nee?’
Hij schudde nog steeds zijn hoofd. Een druppel zweet vloog er af en plofte op de tafel, en ik hoorde dat hij heel erg zijn best deed om te ademen. ‘Alsjeblieft,’ zei hij. ‘Dit is krankzinnig. Ik heb niks gedaan. Waarom… Dit is puur Kafka, ik heb niks gedaan.’
Deborah wendde zich tot mij en trok een wenkbrauw op. ‘Kafka?’ zei ze.
‘Hij denkt dat hij een kakkerlak is,’ zei ik tegen haar.
‘Ik ben maar een domme smeris, Jerry,’ zei ze. ‘Ik weet niks van Kafka. Maar ik weet wel wat hard bewijs is als ik het zie. En weet je wat, Jerry? Je hele appartement zit er vol mee.’
‘Maar ik heb niks gedáán,’ smeekte hij.
‘Oké,’ zei Deborah schouderophalend. ‘Dan moet je me even helpen. Hoe komen al die spullen dan in je huis?’
‘Dat heeft Wilkins gedaan,’ zei hij en hij keek verbaasd, alsof iemand anders het had gezegd.
‘Wilkins?’ zei Deborah en ze keek mij aan.
‘De professor uit de kamer naast jou?’ vroeg ik.
‘Ja, inderdaad,’ zei Halpern, en plotseling kwam hij op stoom en leunde naar voren. ‘Het was Wilkins… Dat kan niet anders.’
‘Wilkins heeft het gedaan,’ zei Deborah. ‘Hij heeft jouw kleren aangetrokken, de meisjes vermoord en toen de kleren weer in je appartement teruggelegd.’
‘Ja, zo is het.’
‘Waarom zou hij dat doen?’
‘We komen beiden in aanmerking voor een vaste aanstelling,’ zei hij. ‘Slechts een van ons krijgt die.’
Deborah staarde naar hem alsof hij had voorgesteld naakt te gaan dansen. ‘Vaste aanstelling,’ zei ze ten slotte en er klonk verbazing in haar stem door.
‘Inderdaad,’ zei hij verdedigend. ‘Dat is het belangrijkste moment in elke academische carrière.’
‘Belangrijk genoeg om er een moord voor te plegen?’ vroeg ik.
Hij staarde naar een vlekje op de tafel. ‘Het was Wilkins,’ zei hij.
Deborah staarde hem een volle minuut aan, met de uitdrukking van een liefhebbende tante die naar haar lievelingsneef kijkt. Hij keek haar een paar seconden aan, knipperde met zijn ogen, sloeg zijn ogen neer naar de tafel, keek mij aan en daarna weer naar de tafel. Toen de stilte aanhield, keek hij uiteindelijk Deborah aan. ‘Oké, Jerry,’ zei ze. ‘Als je niet beter kunt dan dit, wordt het denk ik tijd dat je je advocaat belt.’
Hij gaapte haar aan, maar leek niet in staat ook maar iets te zeggen, dus Deborah stond op en liep naar de deur, en ik ging achter haar aan.
‘We hebben ’m,’ zei ze in de gang. ‘Die klootzak is er gloeiend bij. Game, set, point.’
En ze was zo overduidelijk vrolijk dat ik me er niet van kon weerhouden te zeggen; ‘Als hij het inderdaad was.’
Ze straalde gewoon naar me. ‘Natuurlijk was hij het, Dex. Jezus, haal jezelf niet zo naar beneden. Je hebt geweldig werk verricht, en voor deze ene keer hebben we die vent meteen te pakken.’
‘Dat zal dan wel,’ zei ik.
Ze hield haar hoofd een beetje schuin en staarde me aan, nog altijd met die opperste zelfvoldane, meesmuilende glimlach op haar gezicht. ‘Wat is er, Dex,’ zei ze. ‘Zit je onderbroek in de knoop vanwege de trouwerij?’
‘Er is niets aan de hand,’ zei ik. ‘Het leven op aarde is nooit eerder zo volslagen harmonieus en bevredigend geweest. Ik vind alleen…’ En toen aarzelde ik, omdat ik eigenlijk niet wist wat ik vond. Ik had alleen dit onwrikbare en onredelijke gevoel dat er iets niet klopte.
‘Ik weet het, Dex,’ zei ze met zo’n vriendelijke stem waardoor het op de een of andere manier nog erger werd. ‘Het lijkt veel te gemakkelijk, hè? Maar denk eens aan al die shit waar we elke dag bij elke andere zaak doorheen moeten. Het is toch redelijk dat we er zo nu en dan een makkie aan hebben, vind je niet?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Dit vóélt gewoon niet goed.’
Ze snoof. ‘Met de hoeveelheid bewijs die we tegen deze kerel hebben, interesseert het niemand ene moer hoe het vóélt, Dex,’ zei ze. ‘Waarom fleur je niet een beetje op en geniet je er niet van dat je vandaag goed werk hebt geleverd?’
Dat was vast een uitstekend advies, maar ik kon het niet opvolgen. Zelfs al was er geen vertrouwde fluistering die me bij mijn aanwijzingen hielp, ik moest er iets van zeggen. ‘Hij gedraagt zich niet alsof hij liegt,’ zei ik, nogal zwakjes.
Deborah haalde haar schouders op. ‘Hij is gestoord. Niet mijn probleem. Hij heeft het gedaan.’
‘Maar als hij op een of andere manier psychotisch is, waarom zou dat er dan plotseling zomaar uitbarsten? Ik bedoel, hij is ergens in de dertig, en dit is de eerste keer dat hij iets heeft gedaan? Het klopt niet.’
Ze klopte me werkelijk op de schouder en glimlachte nogmaals. ‘Goed punt, Dex. Ga lekker achter je computer zitten en trek zijn achtergrond na. Ik durf te wedden dat we iets vinden.’ Ze keek op haar horloge. ‘Dat kun je meteen na de persconferentie doen, oké? Kom mee, ik mag niet te laat zijn.’
En ik volgde haar plichtsgetrouw, me afvragend hoe ik mezelf altijd vrijwillig met extra werk leek op te zadelen.
Deborah had zowaar de onschatbare gunst toebedeeld gekregen dat ze tijdens een persconferentie het woord mocht voeren, iets wat hoofdinspecteur Matthews niet lichtvaardig uit handen gaf. Het was haar eerste als leidinggevende rechercheur van een grote zaak, die gepaard ging met zijn eigen mediacircus, en ze had zich duidelijk voorbereid op hoe ze in het avondnieuws moest overkomen en wat ze moest zeggen. Ze deed haar glimlach af en verder elk ander spoortje emotie, en sprak vlakke zinnen in perfecte smeristaal. Alleen iemand die haar zo goed kende als ik zag haar enorme blijdschap, die zo helemaal niet bij haar paste, achter haar uitgestreken gezicht opborrelen.
Dus ging ik achter in de ruimte staan en keek toe hoe mijn zus een serie schitterende, werktuiglijke verklaringen toevoegde aan haar overtuiging dat ze een verdachte van de gruwelijke universiteitsmoorden had gearresteerd, en zodra ze wist of hij schuldig was, zouden haar dierbare mediavrienden de eersten zijn die dat te horen kregen. Ze was duidelijk trots en gelukkig, en het was puur gemeen van me geweest om zelfs maar aan te stippen dat er met Halperns schuld iets niet helemaal klopte, vooral omdat ik niet wist wat dat dan mocht zijn… zelfs óf hij wel schuldig was.
Ze had bijna zeker gelijk… Halpern had het gedaan en ik was stom en humeurig, uit het lood geslagen, puur omdat mijn Ruiter was verdwenen. De echo van zijn afwezigheid gaf me een onbehaaglijk gevoel, niet de twijfel aan een verdachte in een zaak die me sowieso totaal niets zei. Dat moest bijna wel…
Opnieuw dat bijna. Tot nu toe had mijn leven uit absoluutheden bestaan, ik had geen ervaring met ‘bijna’, en het was verwarrend, diep verontrustend dat die zekere stem er niet was om me zonder die aarzelingen of twijfels te vertellen wat wat was. Ik begon me te realiseren hoe hulpeloos ik was zonder de Zwarte Ruiter. Zelfs in mijn dagelijks werk was niets meer simpel.
Читать дальше