‘Met dispensatie van de Kroon.’
Oom Immanuel maakte een triest gebaar.
‘Het huwelijk heeft niet zo lang geduurd.’ Hij trok zijn schouders wat op. ‘Ik dacht drie jaar… toen stierf Iwert. Sindsdien woont Isolde alleen op Blijemeer.’
De Cock knikte. ‘Tot voor kort met Willem, de oude tuinman.’
‘Inderdaad. Hij is nog door Iwert aangesteld.’
De Cock hield zijn hoofd iets scheef. ‘Kennen de kinderen van Ilja de achtergronden van hun tante Isolde?’
Oom Immanuel schudde zijn hoofd.
‘Wat heeft het voor zin om het verleden op te rakelen? We hebben het ontuchtige gedrag van Isolde steeds doodgezwegen.’
Er viel een diepe stilte.
De Cock dronk van zijn bourgogne. De gloed van de verrukkelijke wijn stimuleerde zijn denken. Hij gebaarde om zich heen… naar de fauteuil, het gedempte licht uit de kelkjes van groen glas.
‘U wilt hier weg?’
Er kwam een droeve trek op het gezicht van oom Immanuel. ‘Ik heb het jong van Isolde een paar maal om het huis zien sluipen. Niet dat ik bang voor hem ben, maar je draait je even om en het is met je gebeurd.’
De Cock boog zich met een ruk naar voren. ‘Het jong van Isolde?’
De oude man gebaarde met bevende arm. ‘Igor.’
De Cock sloot zijn ogen. Even maar, toen had hij het verpletterende bericht verwerkt. Hij pakte in een resoluut gebaar zijn glas van het bijzettafeltje en dronk het in één teug leeg. Daarna stond hij op en legde vertrouwelijk zijn beide handen op de tengere schouders van de oude man.
‘Wacht met de verkoop van dit huis,’ sprak hij indringend. ‘Al is het maar een paar dagen. Ik wil niet dat u achteraf spijt krijgt.
Het is niet goed om oude bomen te verplanten.’ Hij lachte oom Immanuel bemoedigend toe. ‘Pas op u zelf. En laat vooral niemand binnen… al behoort hij of zij tot uw naaste familie.’ Hij keek de oude man diep in de ogen. ‘En laat ons er gauw uit.’
Oom Immanuel kwam krakend overeind. Hij wees naar de karaf. ‘Ik heb nog genoeg bourgogne.’ Het klonk als een zacht protest.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nu niet… we komen nog wel eens terug.’
Toen de zware deur achter hen dichtviel, liep De Cock met versnelde pas naar de Volkswagen. Vledder liep hem langzaam na, in gedachten verzonken. De Cock maande hem tot meer spoed.
‘Kom,’ riep hij gehaast. ‘Hoeveel gang kun je nog uit die oude kar halen?’
Vledder keek hem verstoord aan.
‘Wat wil je dan?’
De Cock wees naar de politieauto.
‘Naar Blijemeer… als de donder.’
De wagen raasde door de nacht. Het chassis kraakte en de oude motor kreunde een luid protest. Vledder zat gespannen aan het stuur, hij staarde naar de lichtbundels op de weg. Zijn gezicht was nog steeds één vraagteken. ‘Igor een zoon van Isolde,’ zei hij ongelovig. ‘Dat kan toch niet waar zijn?’
De Cock sloeg zich een paar maal met de vlakke hand tegen zijn voorhoofd. ‘Stom ben ik geweest, verrekte stom. De gelijkenis van Isolde van Blijendijk met Igor was mij bij het eerste contact al opgevallen. Ik heb er gewoon te weinig aandacht aan besteed. Bovendien stond haar naam niet in het rijtje waarin de slachtoffers van Igor voorkwamen. Dat had mij iets moeten zeggen.’
Vledder was bezig met zijn eigen gedachten. Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is geen kind van Iwert. De oude tuinman heeft duidelijk gezegd, dat er uit de verbintenis tussen Iwert en Isolde geen kinderen waren gekomen.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘Het zal een kind van die violist zijn met wie zij vijf jaar door Europa heeft gezworven.’
Vledder gebaarde heftig.
‘Die moet dan Stablinsky heten.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat zou dan tevens betekenen dat Isolde vrijwel zeker met die Stablinsky getrouwd is geweest.’
‘Hoezo?’
‘Wel, als Isolde op het moment van de geboorte ongehuwd was geweest, dan had Igor de naam van zijn moeder gekregen. Dat is niet alleen in Nederland gebruikelijk, maar in de meeste landen van Europa.’
De mond van Vledder zakte iets open.
‘Kan Igor van zijn moeder erven?’
‘Zeker… als het een wettig kind is.’
Vledder keek geschrokken opzij. Een moment dreigden ze van de weg te raken. De jonge rechercheur slikte. ‘Op welke erfenis azen dan Ivo en Irmgard?’
De Cock grijnsde.
‘Als dat waar is.’
‘Wat?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik ben er nog lang niet van overtuigd dat ze op de erfenis van tante Isolde uit zijn.’
‘Izaak was dat. Van hem hebben we het bewijs. Hij had al een moordenaar gehuurd.’
De Cock zuchtte diep. ‘Igor Stablinsky.’
Het klonk als een vloek.
Een tijdlang raasden ze zwijgend voort, ieder bezig met zijn eigen gedachten. Het was Vledder die het zwijgen verbrak.
‘Volgens oom Immanuel kwam Isolde na die vijf jaar alleen op het landgoed Blijemeer terug. Waar is het kind dan al die tijd gebleven? Wanneer kwam het opdagen? Hoe? En waar is de vader van Igor gebleven?’
De Cock antwoordde niet. Hij voelde de spanning in zich stijgen. Er waren vragen, te veel vragen. Hij keek geërgerd opzij.
‘Kun je niet harder?’
Vledder staarde met een verbeten trek om zijn mond door de voorruit. Hij snauwde. ‘Wil je dood?’
De Cock draafde vooruit.
Het zware smeedijzeren hek van Blijemeer stond halfopen.
De grijze speurder stormde dreunend het grindpad op. Links, op het gazon, lag nog de witte berg dode ganzen. De Cock zag ze, maar was te geëmotioneerd om er een opmerking over te maken. Hij rende door tot het bordes. Hijgend nam hij de treden en ramde met beide vuisten op het bovenpaneel van de toegangsdeur. De hete adem van Vledder walmde in zijn nek.
‘Er is ook een bel.’
De opmerking bereikte De Cock niet. Zonder rustpauze roffelde hij door. In het huis gingen lichten aan. Na ongeveer een minuut werd de deur geopend. In de deuropening verscheen nicht Irmgard… een wit, bleek, geschrokken gezicht boven een felrode peignoir.
‘De Cock,’ stamelde ze ontzet. De grijze speurder liep aan haar voorbij.
‘Waar is Ivo?’
Nicht Irmgard wees wat weifelend achter zich.
‘In zijn kamer… denk ik.’
De Cock rende naar de aangewezen deur en wierp hem open.
Ontzet bleef hij staan.
Ivo van Blijendijk zat scheef weggezakt in een brede armstoel.
Een streep bloed liep langs zijn linkeroor naar beneden, drupte in een reeds gevormd plasje op het gebloemd tapijt. Zijn ogen stonden wijdopen, groot en verschrikt, alsof hij het niet begreep.
De Cock liep toe en boog zich over hem heen.
In het gladde blonde haar, links van de kruin, was een grote gapende wond.
Achter hem gilde Irmgard.
De Cock bekeek de ervaren bedrevenheid in de kamer. Hij kende de procedure, elke routinehandeling van Bram van Wielingen, de fotograaf, Frans Kreuger, de dactyloscoop, de excentrieke lijkschouwer, dokter Den Koninghe met zijn onaandoenlijke broeders en hun brancard.
Hoeveel moorden had hij in de loop der jaren behandeld? Zeker tientallen. De Cock grinnikte. Het was een soort milde zelfspot. Hij was in een dwaas beroep getuimeld. Hij keek nog eens naar de dode Ivo in zijn stoel en herinnerde zich brokstukken van gesprekken, die hij met hem had gevoerd. Zijn gladde welbespraaktheid had hem dit keer niet kunnen redden. Was hij het slachtoffer geworden van zijn bijna slaafse onderdanigheid aan zijn tante Isolde? Was er iemand die Ivo’s toewijding te gevaarlijk had geacht… te gevaarlijk voor zijn eigen spel in het drama?
Bram van Wielingen liep grommend op hem toe. Hij zag er vermoeid uit, bleek met roodomrande ogen.
‘Dit is verdomme al de derde keer deze week dat ze mij ’s nachts mijn bed uit bellen.’ Hij gebaarde met beide handen weids om zich heen. ‘Zijn ze hier nog niet allemaal gesneuveld? Dat zal toch haast wel. Hoeveel krijgen we er nog?’
Читать дальше