“Die auto hoort daar helemaal niet te staan,” zei de man en hij wees.
“Is het kenteken leesbaar?” vroeg Avery.
“Ja, ik heb het,” zei Ramirez.
Alle drie tuurden ze naar het scherm. Een tijd lang zagen ze alleen de bewegingen van de auto’s in de tegenoverliggende straat en de bewegende bomen.
Om zeven voor drie kwamen er twee personen in beeld. Ze zagen eruit als een verliefd koppel.
Een ervan was een man, tamelijk tenger en klein, met dik weerbarstig haar, een snor en een bril. De andere persoon was een meisje, groter en met lang haar. Ze droeg een licht zomerjurkje en sandalen. Het leek alsof ze dansten. Hij hield een van haar handen vast en draaide haar in het rond.
“Wel heb ik ooit,” zei Ramirez, “dat is Jenkins!”
“Hetzelfde jurkje,” zei Avery, “dezelfde schoenen, dezelfde haren.”
“Ze is gedrogeerd,” zei hij. “Kijk, haar voeten slepen over de grond.”
Ze zagen dat de moordenaar de deur aan de passagierskant van het busje openmaakte en haar erin zette. Toen hij zich omdraaide om naar de andere kant van het busje te lopen, keek hij recht in de camera bij het laadperron, maakte een theatrale buiging en liep naar de deur aan de bestuurderskant.
“Verdomme!” riep Ramirez uit. “Die klootzak daagt ons gewoon uit!”
“Ik wil het hele team op deze zaak,” zei Avery. “Thompson en Jones houden zich vanaf nu alleen nog hiermee bezig. Thompson kan in het park blijven. Licht hem in over het minibusje, dan weet hij waar hij naar moet zoeken. We moeten te weten komen welke kant dat busje op is gegaan. Jones heeft een lastigere opdracht. Hij moet meteen hierheen komen en het busje volgen. Het kan me niet schelen hoe hij het doet. Zeg hem dat hij alle mogelijke camerabeelden moet bestuderen.”
Ze draaide zich om naar Ramirez, die haar geschokt en vol bewondering aanstaarde.
“We hebben onze moordenaar.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Om kwart voor zeven ’s avonds nam Avery de lift naar de tweede verdieping van het politiebureau. Ze voelde zich uitgeput. Alle energie en kracht door de gebeurtenissen van die morgen hadden geleid tot een vruchtbare dag. De avond zou echter nog veel onbeantwoorde vragen brengen. Haar lichte huid was wat verbrand door de zon en haar haren zagen er niet uit. Haar jasje hing slordig over haar arm, haar blouse was smoezelig en gekreukt. Ramirez daarentegen zag er nog steeds uit om door een ringetje te halen: zijn haren netjes naar achteren gekamd, zijn pak zag eruit alsof het net van de stomerij kwam, zijn ogen stonden nog steeds bijzonder alert en op zijn voorhoofd parelden enkel wat druppeltjes zweet.
“Hoe kun jij er na zo’n dag nog zo goed uitzien?” vroeg ze.
“Dat is mijn Spaans-Mexicaanse bloed,” verduidelijkte hij. “Ik kan makkelijk vierentwintig of achtenveertig uur doorgaan en er nog steeds perfect uitzien.” Hij schonk Avery een pijnlijke blik en verzuchtte: “Je ziet er inderdaad vreselijk uit.” In zijn ogen blonk respect. “Maar je hebt het wel gedaan!”
’s Avonds was het maar half zo druk op de tweede verdieping. De meeste agenten waren al naar huis of patrouilleerden op straat. In de vergaderzaal brandde nog licht. Dylan Connelly beende heen en weer, blijkbaar helemaal van streek. Toen hij hen zag gooide hij de deur open. “Waar hebben jullie in hemelsnaam uitgehangen?” snauwde hij. “Ik wilde om vijf uur stipt een verslag op mijn bureau. Het is bijna zeven uur. Jullie radio stond uit. Allebei,” benadrukte hij. Hij wees naar Avery. “Van jou had ik dat nog kunnen verwachten, Black, maar zeker niet van jou, Ramirez! Niemand heeft me gebeld. Niemand beantwoordde zijn telefoon. Ook de hoofdinspecteur is woedend, dus je hoeft niet bij hem te gaan klagen. Zien jullie de ernst van de situatie eigenlijk wel in? Wat dachten jullie wel?”
Ramirez stak zijn handen in de lucht. “Maar we hébben gebeld,” zei hij. “Ik heb een boodschap ingesproken.”
“Je hebt twintig minuten geleden gebeld,” snauwde Dylan. “Ik probeer je al sinds halfvijf elk halfuur te bereiken. Was er iemand dood? Zaten jullie achter de moordenaar aan? Want dit zijn de enige antwoorden die ik kan aanvaarden voor jullie regelrechte ongehoorzaamheid. Ik zou jullie onmiddellijk van de zaak moeten halen.” Hij wees in de richting van de vergaderzaal. “Naar binnen, nú.”
Boze bedreigingen waren niet aan Avery besteed. Dylans woede was niet meer dan een achtergrondgeluid dat ze makkelijk kon buitensluiten. Ze had dit lang geleden al moeten leren, in Ohio, toen ze had moeten horen hoe haar vader elke nacht tegen haar moeder tekeerging. In die tijd hield ze haar handen hard tegen haar oren, zong liedjes en droomde over de dag dat ze eindelijk vrij zou zijn.
Geen tijd voor herinneringen nu, er waren dringendere zaken.
De middagkrant lag op tafel. Op de voorpagina stond een foto van Avery Black, die met een geschrokken blik recht in de camera keek die onverwacht in haar gezicht geduwd was. De kop, in grote letters, luidde: Moord in Lederman Park: strafpleiter van een seriemoordenaar onderzoekt de zaak! Naast deze paginagrote foto stond een foto van Howard Randall, de oude verschrompelde seriemoordenaar met jampotglazen en een valse lach, de man van wie Avery nog steeds nachtmerries had. Deze foto had als titel: ‘Vertrouw niemand: advocaat noch politie.’
“Heb je dit gezien?” snoof Connelly. Hij pakte de krant op en gooide die terug op tafel. “Je hebt de voorpagina gehaald! Het is pas je eerste dag bij Moordzaken en je bent al voorpaginanieuws. Alwéér. Heb je er enig idee van hoe onprofessioneel dit overkomt? Nee, nee,” zei hij toen hij Ramirez’ blik zag, “waag het niet om hier iets op te zeggen. Jullie hebben het allebei verpest. Ik weet niet met wie jullie vanmorgen hebben gesproken, maar jullie hebben een gigantische puinhoop veroorzaakt. Hoe kreeg Harvard te horen dat Cindy Jenkins dood is? Op de website van Kappa Kappa Gamma werd een herdenkingsregister geopend.”
“Een goeie gok?” zei Avery.
“Krijg de klere, Black! Je staat niet langer op de zaak. Heb je dat goed begrepen?”
Hoofdinspecteur O’Malley kwam de kamer binnen.
“Wacht,” protesteerde Ramirez. “Dit kun je niet maken. Je weet helemaal niet wat we te weten zijn gekomen.”
“Het kan me niet schelen wat je te weten bent gekomen,” gromde Dylan. “Ik ben nog niet klaar. Het wordt nog beter. De burgemeester heeft een uur geleden gebeld. Blijkbaar speelt hij golf met de vader van Jenkins en hij wilde weten waarom een strafpleiter, die nota bene een seriemoordenaar heeft vrijgepleit, op de moordzaak zit van de dochter van een van zijn beste vrienden.”
“Kalm aan,” zei O’Malley.
Dylan draaide zich met een rood gezicht en open mond om. Bij het zien van de hoofdinspecteur – die een heel stuk kleiner en stiller was, maar die bijzonder opgefokt was en eruitzag alsof hij elk moment kon ontploffen – nam Dylan een stap terug.
“Om welke reden dan ook,” zei O’Malley gelaten, “is deze zaak gewoon helemaal uit de hand gelopen. Daarom wil ik precies weten wat jullie de hele dag hebben gedaan, tenminste als jij daar mee akkoord kunt gaan, Dylan?”
Connelly mompelde iets bij zichzelf en draaide zich om.
De hoofdinspecteur knikte naar Avery. “Voor de draad ermee.”
“Ik heb de naam van het meisje nooit genoemd,” zei Avery, “maar ik heb wel een van haar medestudenten bij Kappa Kappa Gamma ondervraagd, de beste vriendin van Cindy Jenkins, Rachel Strauss. Zij heeft waarschijnlijk het verband gelegd. Het spijt me,” zei ze met een oprecht verontschuldigende blik in Dylans richting. “Ik ben niet zo goed in small talk. Ik was op zoek naar antwoorden en die heb ik gevonden.”
“Vertel het dan,” moedigde Ramirez haar aan.
Avery liep om de vergadertafel heen. “We hebben te maken met een seriemoordenaar.”
Читать дальше